Week 25: alle info over onderdeel Taal

timer
3:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

timer
3:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Hoorcollege over onderdeel Taal
  • Eventueel: Woord van de dag

Slide 2 - Slide

§ 1 NT2/Tweedetaalverwerving (blz. 88-89)
Moedertaal: Dit is de taal die je tijdens je vroegste jeugd, nog voordat je naar school gaat, wordt aangeleerd. Het is dus meestal de taal die je ouders spreken e waarmee je meteen vanaf je geboorte in aanraking komt.

Slide 3 - Slide

Hoe leer je je moedertaal?

Slide 4 - Open question

Kun je meer dan één moedertaal hebben? Waarom?

Slide 5 - Open question



  • NT1: Als Nederlands je moedertaal is, dan is dit je NT1 taal.


  • NT2: Als Nederlands niet je moedertaal is, dan is dit je NT2 taal.
  • Je leert dan Nederlands naast jouw eigen moedertaal. Dit heet tweedetaalverwerving.
Verschillende begrippen.

Slide 6 - Slide

Fouten die veel gemaakt worden bij Nederlands als NT2.
  • Fouten in de lidwoorden -> Bijvoorbeeld: In het Nederlands is het "de kat" en "het paard", maar in het Engels is het "the cat" en "the horse. Sommige talen hebben niet eens lidwoorden.

Slide 7 - Slide

Fouten die veel gemaakt worden bij Nederlands als NT2.
  • Fouten in de klanken-> Bijvoorbeeld: Iemand die Nederlands als tweede taal leert heeft moeite met de 'g'-klank uit Groningen of spreekt 'mus' uit als 'moes'.

Slide 8 - Slide

Fouten die veel gemaakt worden bij Nederlands als NT2.
  • Fouten in de woordvolgorde-> Bijvoorbeeld: In het Nederlands is het 'de leuke film', maar in het Frans 'le film amusant'. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

§ 2 Stijl (blz. 90-91)
  • Iedere schrijver heeft zijn eigen stijl.
  • De stijl van een schrijver is de manier van schrijven.
  • Voorbeeld: 
  • Mag ik gebruik maken van uw schrijfgerei?
  • Mag ik je potlood lenen?

Slide 11 - Slide

Overdrijving
  • Soms kan een schrijver met bepaalde woorden iets heel erg overdrijven. Deze overdrijving zorgt ervoor dat er nadruk komt te liggen op dat stukje tekst.
  • Voorbeeld:
  • We hebben ons kapot gelachen.

Slide 12 - Slide

Opsomming (in drieën)
  • Een schrijver kan zaken opsommen om er de nadruk op te leggen. -> Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder!

  • Vaak bestaat zo'n opsomming uit drie dingen. Dit is een opsomming in drieën -> bloed, zweet en tranen

Slide 13 - Slide

§ 4 Voor- en achtervoegsels (blz. 94-95)
  • Voorvoegsels: zijn één of meerdere lettergrepen die je vóór een bestaand woord plakt om de betekenis ervan te veranderen.
  •  Voorvoegsels zijn zelf geen losse woorden.
  • Bijvoorbeeld: Openen - Heropenen

Slide 14 - Slide

§ 4 Voor- en achtervoegsels (blz. 94-95)
  • Achtervoegsels: zijn één of meerdere lettergrepen die je achter een bestaand woord plakt om de betekenis ervan te veranderen.
  •  Achtervoegsels zijn zelf geen losse woorden.
  • Bijvoorbeeld: Ondernemen - Ondernemer
  • Let op! Als je een achtervoegsel toevoegt, verander je vaak de woordsoort van het woord.

Slide 15 - Slide

§ 6 Thematische uitdrukkingen (blz. 98-99)
  • Uitdrukkingen: Een uitdrukking is een vorm van figuurlijk (dus niet-letterlijk) taalgebruik. Het is een vaste combinatie van woorden, maar vormt geen hele zin, want je kunt de uitdrukking een klein beetje aanpassen. 
  • Je gebruikt een uitdrukking om iets mooier te zeggen, iets minder saai te zeggen of iets minder hard te zeggen.
  • Een blauwtje lopen - Dat meisje heeft een blauwtje gelopen.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link