week 2

Bienvenidos
¿Qué vamos a hacer?

  • repaso verbos
  • repaso pedir en un restaurante
  • repaso gustar
  • vocabulario
  • los deberes
Semana 2
1 / 57
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 57 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Bienvenidos
¿Qué vamos a hacer?

  • repaso verbos
  • repaso pedir en un restaurante
  • repaso gustar
  • vocabulario
  • los deberes
Semana 2

Slide 1 - Slide

Sticker van een ezel op Spaanse auto is een reactie op de beeltenis van een stier
Stier
De stier is waarschijnlijk het bekendste symbool van Spanje en wordt wereldwijd geassocieerd met het Zuid-Europese land. Het silhouet diende oorspronkelijk als reclame voor de Spaanse sherryfabrikant Osborne. Het symbool vertegenwoordigt nu Spaanse tradities zoals het stierenvechten, dat diep geworteld is in sommige regio’s van het land.
Burro - ezel
De ezel heeft een cultstatus in Catalonië. Het bijbehorende symbool, bekend als ‘Burro Català’ of ‘Ruc Català’, ontstond als tegenbeweging op de Osborne-stier en vertegenwoordigt Catalaanse waarden als nederigheid, veerkracht en doorzettingsvermogen. De ezel wordt vaak gezien als een humoristisch antwoord op de toro, waarbij de diversiteit en trots van de Catalaanse cultuur wordt benadrukt.
Toro
Voor veel Spanjaarden symboliseert de Osborne-stier kracht, moed en passie - kwaliteiten die zij associëren met hun nationale identiteit. Daarom versieren ze er graag hun auto mee. De Toro (Spaans voor stier) is echter ook een controversieel symbool dat de afgelopen decennia steeds meer kritiek krijgt, vooral in de context van het dierenwelzijnsdebat rond het stierenvechten.
De Catalaanse ezel
De Catalaanse ezel is een van de oudste en grootste ezelrassen. De voormalige populatie van 50.000 dieren is nu gekrompen tot ongeveer 500. Het dier is tevens het symbool van de streek Catalonië, die zich het liefst zou afscheiden van de rest van Spanje. Als je dus een auto ziet met een ezelsymbool op een gestreepte achtergrond, is het vrij duidelijk: de bestuurder houdt van Catalonië of komt uit Catalonië. In Madrid zul je deze sticker in ieder geval nooit zien.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Los deberes
Leer: woorden 1, 2.1 en 2.2, 3 en ser,estar, servir, pedir, querer en gustar 
Lever volgende les bewijs aan dat je hebt geleerd!


Slide 4 - Slide

Corregir los deberes

Slide 5 - Slide

En el restaurante

Slide 6 - Slide

4

Slide 7 - Video

02:00
Noem een aantal drankjes in het
Nederlands die genoemd zijn

Slide 8 - Mind map

02:01
Wat zit er allemaal in de salade?

Slide 9 - Mind map

02:42
Wat betekent plato principal?

Slide 10 - Open question

04:12
Wat betekent postre?

Slide 11 - Open question

¿Cómo se dice ..?

3 frases para pedir algo 3 zinnen om iets te bestellen
3 frases que dice el camarero 3 zinnen wat de ober zegt
2 frases sobre pagar 2 zinnen over betalen
3 platos españoles 3 Spaanse gerechten


timer
4:00

Slide 12 - Slide

¿Cómo se dice en español "als voorgerecht"?

Slide 13 - Open question

¿Cómo se dice en español "dankjewel"?

Slide 14 - Open question

¿Cómo se dice en español "een cola"?

Slide 15 - Open question

¿Cómo se dice en español "voor mij, ..."?

Slide 16 - Open question

¿Cómo se dice en español "Smakelijk eten!"?

Slide 17 - Open question

¿Cómo se dice en español "het ijs"?

Slide 18 - Open question

¿Cómo se dice en español "het drinken"?

Slide 19 - Open question

¿Cómo se dice en español "Alstublieft (bij het geven)"?

Slide 20 - Open question

¿Cómo se dice en español "de soep van de dag"?

Slide 21 - Open question

SER Y ESTAR

Slide 22 - Slide

Vocabulario 2.1 
een vrolijk persoon zijn
een leuk persoon zijn
onaardig zijn
ondeugend zijn
aardig zijn
Rustig zijn
ser tranquilo/a
ser antipático
ser travieso/a
ser alegre
ser divertido/a
ser simpático/a

Slide 23 - Drag question

Vocabulario 2.1 
een vrolijk persoon zijn
een leuk persoon zijn
onaardig zijn
een intelligent persoon zijn
onhandig/kluingelig  zijn
een saai persoon zijn
ser aburrido
ser antipático
ser inteligente
ser alegre
ser divertido/a
ser torpe

Slide 24 - Drag question

Vocabulario 2.2
slecht gehumeurd zijn
goed gehumeurd zijn
rustig zijn
bezorgd zijn
vrolijk zijn
nerveus zijn
estar nervioso/a
estar tranquilo/a
estar preocupado/a
estar de mal humor
estar de buen humor
estar alegre

Slide 25 - Drag question

Vocabulario 2.2
je goed/slecht voelen
moe zijn
tevreden/blij zijn
je perfect voelen
levend(ig) zijn
verdrietig  zijn
supermoe/uitgeput zijn
estar triste
estar contento/a
estar perfecto/a
estar bien/mal
estar cansado/a
estar vivo
estar muerto

Slide 26 - Drag question

¿Ser o estar?
lEERDOEL: Ik weet wanneer ik ser of estar moet gebruiken. 
Librito p. 25

Slide 27 - Slide

Mi hermana ........ inteligente.

Slide 28 - Open question

Yo ........ en la clase.

Slide 29 - Open question

Ezequiel y Tomás ........ amigos.

Slide 30 - Open question

Ya ...... las tres y media.

Slide 31 - Open question

Fátima ......... marroquí.

Slide 32 - Open question

Nosotros ......... nerviosos porque mañana tenemos un examen.

Slide 33 - Open question

Mi madre ...... profesora.

Slide 34 - Open question

El tiempo libre

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Link

Vocabulario:El tiempo libre 

Ejercicio 1-4
lEERDOEL: Ik kan iets zeggen en begrijpen over het thema "vrije tijd".
LA  p. 88
Pista 54
Pista 55

Slide 37 - Slide

Gustar

Slide 38 - Slide

Of het gusta of gustan moet zijn, hangt af van:
A
de persoon die iets leuk vindt
B
wat leuk gevonden wordt

Slide 39 - Quiz

gusta wordt gevolgd door:
A
een werkwoord of een zelfstandig naamwoord enkelvoud
B
een zelfstandig naamwoord meervoud

Slide 40 - Quiz

gustan wordt gevolgd door:
A
een werkwoord of een zelfstandig naamwoord enkelvoud
B
een zelfstandig naamwoord meervoud

Slide 41 - Quiz

¿Qué te gusta hacer en tu
tiempo libre?
Gebruik woorden van blok 4 en LA p. 88 en antwoord in een hele zinnen met het werkwoord gustar.

Slide 42 - Open question

Verbos: ser, estar, pedir, servir y querer.

Slide 43 - Slide

Pedir, servir en querer
lEERDOEL: Ik kan de werkwoorden servir, pedir en querer vervoegen.
Librito p. 23/24
Dictee
Schrijf de volgende persoonlijke voornaamwoorden op in je schrift.
Luister vervolgens naar de vervoegingen en schrijf ze op. 

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Pedir, servir en querer
lEERDOEL: Ik kan de werkwoorden servir, pedir en querer vervoegen.
Librito p. 25
Ser y estar
Weet je de vervoegingen van SER en ESTAR nog? 

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Klik aan:
ser,
estar,
pedir,
querer,
servir

Kies: presente
Klik in de volgende dia op de link om naar verbuga te gaan. 

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Link

Slide 53 - Link

Slide 54 - Link

Slide 55 - Link

Slide 56 - Link

0

Slide 57 - Video