1.2B Levenskenmerken

les 3
Leerdoelen:

Je kent de 7 (of 9) levenskenmerken (levensverschijnselen)
Je herkent in situaties welke levenskenmerken van toepassing zijn
1 / 21
next
Slide 1: Slide
Natuur, Leven en TechnologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 44 min

Items in this lesson

les 3
Leerdoelen:

Je kent de 7 (of 9) levenskenmerken (levensverschijnselen)
Je herkent in situaties welke levenskenmerken van toepassing zijn

Slide 1 - Slide


Levende organismen vertonen levenskenmerken, zoals bewegen. Welke levenskenmerken zijn er nog meer? En vertonen alle organismen altijd alle levenskenmerken?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Wat doen de dieren allemaal in dit filmpje?
Noteer zo veel mogelijk dingen.

Slide 4 - Open question

Je noemt iets levend als het alle levenskenmerken of levensverschijnselen vertoont. Er zijn zeven levenskenmerken, waar hieronder meer over wordt verteld.
Een levend wezen noem je een organisme. Een organisme dat geen levenskenmerken meer vertoont is dood. Iets dat nooit heeft geleefd noem je levenloos.
De natuur bestaat uit zowel levende als niet-levende onderdelen. Alle levende onderdelen in de natuur noem je biotisch. De niet-levende onderdelen noem je abiotisch.

Slide 5 - Slide


Dit zijn de levenskenmerken. Er staan hier negen afbeeldingen. Toch maken wij onderscheid tussen slechts zeven levenskenmerken. 'Waarnemen en reageren' horen bij elkaar, net als 'groeien en ontwikkelen'. Elk levenskenmerk wordt hieronder toegelicht.

Slide 6 - Slide

Bewegen
Dieren bewegen op verschillende manieren: lopen, vliegen, zwemmen, kruipen. Planten bewegen ook, bijvoorbeeld een bloem die zich opent in het licht.

Slide 7 - Slide

Waarnemen en reageren
Waarnemen betekent dat een organisme merkt wat er in de omgeving gebeurt.
Het waarnemen is een levenskenmerk dat organismen gebruiken om bijvoorbeeld voedsel te vinden of gevaar te signaleren.
Reageren betekent dat een organisme iets doet of dat er in het lichaam van het organisme iets verandert, als er in de omgeving iets verandert.
Je bent dan eerst aan het waarnemen en daarna aan het reageren.


Dieren reageren op licht, geluid en andere waarnemingen. Planten reageren ook op het licht. Ze groeien naar de zon toe.Veel dieren (ook de mens) nemen via zintuigen waar met hun hersenen.
Planten kunnen licht waarnemen.

Slide 8 - Slide

Voortplanten
Alle organismen zorgen ervoor dat ze nakomelingen krijgen. Er zijn verschillende soorten voortplanting. Dieren krijgen jongen. Planten maken zaden. Bacteriën planten zich voort door zichzelf te delen.

Slide 9 - Slide

Groeien en ontwikkelen
Groeien is het groter en zwaarder worden van een organisme. Organismen nemen voeding en water op om te groeien. Een boom bijvoorbeeld wordt ieder jaar een stukje dikker.

Ontwikkelen betekent van vorm veranderen. Een organisme ziet er gewoonlijk niet een heel leven hetzelfde uit. Weefsels krijgen speciale taken of soms komen er nieuwe organen bij. Een mens ontwikkelt zich van baby tot volwassene.
Een vlinder maakt in zijn leven een metamorfose door. Een rups ontwikkelt zich via een pop tot vlinder.
Ook planten ontwikkelen zich van kiemplantje tot volwassen plant.
Het gaat bij ontwikkelen om lichamelijke ontwikkeling. De geestelijke ontwikkeling (alles wat je denkt en voelt) van een mens gaat een heel leven door.

Slide 10 - Slide

Voeden
Alle organismen hebben voedsel en water nodig. Uit het voedsel halen organismen de energie voor alles wat ze doen en de stoffen om te groeien.

Slide 11 - Slide

Ademhalen
Elk organisme ademt. Mensen en andere zoogdieren ademen met hun longen. Door te ademen komt zuurstof het lichaam binnen.

Vogels hebben naast longen ook een paar luchtzakken.
Reptielen ademen met hun longen.
Vissen gebruiken hun kieuwen om zuurstof uit het water te halen.

Amfibieën hebben als larve kieuwen. Als ze volwassen zijn ademen kikkers door middel van hun longen. Een vorm van ontwikkeling dus!
Ook planten 'ademen'. Zij nemen koolstofdioxide op door huidmondjes in de bladeren.
Als organismen niet ademen, gaan ze dood.


Slide 12 - Slide

Uitscheiden
Uitscheiden betekent dat een organisme stoffen die hij niet nodig heeft verwijdert.

Mensen doen dit bijvoorbeeld door te zweten en te plassen.
Planten scheiden via huidmondjes in de bladeren zuurstof en water af.

Slide 13 - Slide

Als extra'tje
Bewegen: '24h Time-lapse' huisplanten

Slide 14 - Slide

Over welk levenskenmerk gaat de volgende zin.
Een boom wordt zestig meter hoog.
A
Groeien
B
Reageren
C
Waarnemen
D
Voortplanten

Slide 15 - Quiz

Over welke levenskenmerk gaat de volgende zin.

Een hardloper hoort het startschot en sprint weg.
A
Groeien en reageren
B
Waarnemen en reageren
C
Groeien en waarnemen
D
Ademhalen en reageren

Slide 16 - Quiz

Over welk levenskenmerken gaat de volgende zin.

De rups van de Sint-Jakobsvlinder verandert eerst in een pop en daarna in een vlinder.
A
Reageren
B
Groeien
C
Ontwikkelen
D
Bewegen

Slide 17 - Quiz

Filmpje
Bekijk het onderstaande filmpje van een eencellig diertje: het trompetdiertje. Wanneer een organisme een verandering waarneemt dan kan het reageren.
In het filmpje zie je dat het trompetdiertje reageert op een verandering in de omgeving. Welke verandering is dat? Hoe reageert het diertje? Vergelijk je antwoorden met een klasgenoot.

Slide 18 - Slide

Bekijk het filmpje over de aardappel

Geef uit het filmpje een voorbeeld van ‘groei’ en een voorbeeld van ‘ontwikkelen’. Vergelijk je antwoord met een klasgenoot.

Slide 19 - Open question

Samenvatting in je schrift

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide