1. Een aanwijzend voornaamwoord
wijst altijd iets of iemand aan. 2. Een aanwijzend voornaamwoord staat altijd vóór datgene wat het aanwijst.
3. Voorbeelden van mogelijke aanwijzende voornaamwoorden zijn: 'die', 'dat', 'dit', 'deze', 'degene', 'diegene', 'datgene', 'zulk', 'zulke', 'zulken', 'zo'n'.