This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
0
Slide 2 - Video
De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 3 - Quiz
Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk, Franz Ferdinand
Slide 4 - Quiz
Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten de Centralen en de Geallieerden tegen elkaar.
Welke landen hoorden toen bij welk bondgenootschap?
Sleep de bondgenoten naar de juiste plek.
Geallieerden
Geallieerden
Geallieerden
Centralen
Centralen
Centralen
Slide 5 - Drag question
➤Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde van vroeger naar later.
De oorlog is voorbij:
op 11 november 1918
Kroonprins Frans-Ferdinand wordt vermoord door Gavrilo Princip.
Rusland sluit een wapenstilstand met Duitsland.
De Verenigde Staten gaan meedoen met de oorlog.
De Eerste Wereldoorlog begint.
Slide 6 - Drag question
De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de atoombom, de auto, de duikboot
B
het vliegtuig, de auto, de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot
Slide 7 - Quiz
Hoe heet het vredesverdrag waarmee er een einde kwam aan de Eerste Wereldoorlog?
A
De vrede van Versailles
B
De vrede van Parijs
C
De vrede van Berlijn
D
De vrede van Londen
Slide 8 - Quiz
Veel zien de afloop van de Eerste Wereldoorlog als een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog.
Welk argument hoort bij deze mening?
A
De Sovjet-Unie sloot een niet-aanvalsverdrag met Duitsland.
B
Duitsland was ontevreden over het Verdrag van Versailles.
C
Frankrijk wilde het verloren grondgebied terug hebben.
D
Groot-Brittannië vond dat Duitsland niet hard genoeg was aangepakt.
Slide 9 - Quiz
De Eerste Wereldoorlog
Sleep de pictogrammen naar de juiste plek zodat je het verloop van de Eerste Wereldoorlog duidelijk maakt.
...
...
...
...
...
...
Slide 10 - Drag question
In welk jaar wordt het Verdrag van Versailles gesloten?
A
1914
B
1916
C
1918
D
1919
Slide 11 - Quiz
In het verdrag van Versailles zie je allerlei wensen van Frankrijk en Engeland terug. Maak de juiste combinaties.
Duitsland krijgt de schuld van de schade die door de oorlog is ontstaan.
Duitsland mag nooit een wereldmacht worden.
Duitsland mag nooit meer oorlog voeren.
Duitsland mag geen gevaar voor Frankrijk meer zijn.
1 Duitsland moet zijn kolonies afstaan.
2 Het Duitse leger mag niet meer dan 100.000 man sterk zijn.
3 Duitsland mag geen soldaten in het Rijnland plaatsen.
4 Duitsland moet herstel-betalingen doen.
Slide 12 - Drag question
NATIONALISME
WAPEN
WEDLOOP
BONDGENOOT SCHAPPEN
eigen volk eerst
als ik maar sterker ben dan de ander
Jouw vijand is mijn vijand.
Slide 13 - Drag question
Oorzaken van de Eerste Wereldoorlog Welke hoort er niet bij?
A
Groeiend Nationalisme
B
Militarisme
C
Wapenwedloop
D
Propaganda
Slide 14 - Quiz
Geallieerden
Centralen
Duitsland
Oostenrijk-Hongarije
Frankrijk
Verenigd-Koninkrijk
Rusland
Slide 15 - Drag question
Wat zijn de beste woorden om de Eerste Wereldoorlog te beschrijven?
A
Loopgraven, nieuwe wapens, veel doden .
B
Vliegtuigen, Tanks, Gifgas.
C
Trein en auto, maar ook postduif en paard,
D
Nieuwe wapens, veel land veroverd, veel doden.
Slide 16 - Quiz
Wat betekent Neutraal
A
je leger op sterke maken.
B
je bent onpartijdig.
C
je bent tegen smokkelen.
D
Je vangt vluchtelingen op.
Slide 17 - Quiz
Wie vocht tegen wie in de eerste wereldoorlog?
A
De Centralen tegen de Geallieerden
B
Frankrijk tegen Duitsland
C
De communisten tegen de Nazi's
D
De VS tegen Europa
Slide 18 - Quiz
A De Eerste Wereldoorlog brak uit. B De geallieerden beperkten de handel tussen Nederland en Duitsland. C Er ontstond in Nederland een zwarte markt voor voedsel. D Er was in Nederland groot tekort aan voedsel en brandstof. E Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd.
1 Feit A was een oorzaak / gevolg van feit E. 2 Feit C was een oorzaak / gevolg van feit B. 3 Feit D was een oorzaak / gevolg van feit C.
A
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. oorzaak
B
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. gevolg
C
1. oorzaak, 2. oorzaak, 3. oorzaak
D
1. gevolg, 2. oorzaak, 3. oorzaak
Slide 19 - Quiz
Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
De plaats waar een oorlog gepland wordt.
D
De voorkant van een leger.
Slide 20 - Quiz
Er worden vier begrippen uitgelegd. Drie definities zijn fout. Welk begrip wordt goed uitgelegd?
A
Een totale oorlog is een oorlog waarbij niet alleen het leger, maar de hele samenleving betrokken is.
B
Modern imperialisme is het terug geven van gebieden in andere werelddelen om militaire redenen, en omdat het aanzien en macht oplevert.
C
Nationalisme is trots zijn op je eigen leger.
D
Een wapenwedloop is een 'wedstrijd' tussen landen wie het eerst zijn wapens aan het front kan hebben.
Slide 21 - Quiz
Welk woord wordt bedoeld? trots op je eigen land, vlag en volkslied
Slide 22 - Open question
Welke beweringen in de bron zijn juist?
A
1, 2 en 5
B
3 en 4.
C
4 en 5
D
2 en 3
Slide 23 - Quiz
Bestudeer de bron.
Stel, je onderzoekt de aanvallen van de centralen in de Eerste Wereldoorlog. Is deze bron dan betrouwbaar?
Bij die vraag is de bron........
A
Betrouwbaar, want Arthur Knaap vocht zelf mee in de Eerste Wereldoorlog.
B
Betrouwbaar, want alleen de centralen vochten met kanonnen.
C
Onbetrouwbaar, want Arthur Knaap vocht aan de kant van de geallieerden.
D
Onbetrouwbaar, want de aanvallen van de centralen vonden pas later plaats.
Slide 24 - Quiz
Welk land was niet bij de besprekingen van het Verdrag van Versailles?
A
Verenigde Staten
B
Frankrijk
C
Groot-Brittannië
D
Duitsland
Slide 25 - Quiz
Tijdens WO l nam de ontevredenheid over de keizer toe. Wat was daarvoor de directe oorzaak?
A
De keizer nam alle besturen zelf, boeren geen inspraak.
B
Russische boeren wilde niet vechten in WO l.
C
Het Russische leger kon niet op tegen het Duitse leger.
D
In Rusland was het verschil tussen arm en rijk heel groot.
Slide 26 - Quiz
Wat veranderde er voor de volgende mensen, nadat de Communistische Partij aan de macht kwam. Maak de juiste combinatie.
Raakte zijn fabriek kwijt
Raakte grond kwijt en verloor macht
Kreeg gratis onderwijs en medische zorg
Ging hetzelfde verdienen als haar man.
de adel
de arbeider
de fabriekseigenaar
de vrouw
Slide 27 - Drag question
Voor welke drie economische veranderingen zorgde de communistische partij?
Alleen de communistische partij was toegestaan.
De communistische partij bepaald wat er gemaakt werd.
De communistische partij zorgde ervoor dat iedereen werk en een inkomen had
De grond en de fabriek werden eigendom van de Sovjet-Unie
Iedereen was aan elkaar gelijk
Iedereen kreeg gratis onderwijs
X
X
X
Slide 28 - Drag question
Bij welk bondgenootschap hoorde Rusland tijdens de Eerste Wereldoorlog?
A
Centralen
B
Geallieerden
Slide 29 - Quiz
In 1917 zijn er twee revoluties in Rusland. In welke twee maanden spelen deze zich af?
A
Februari - December
B
Januari - Oktober
C
Februari - Oktober
D
Maart - November
Slide 30 - Quiz
Welke 'klasse' mensen is het belangrijkst voor de communisten?
A
Inwoners van Rusland
B
Tsaar en zijn familie
C
Burgers
D
Arbeiders
Slide 31 - Quiz
Wat is de juiste betekenis van 'totalitair'
A
Land met een alleenheerser
B
ondemocratische regering
C
alleenheerser
D
als de overheid volledig heerst over de samenleving
Slide 32 - Quiz
Wie maakt van Rusland een totalitaire samenleving?