KW 2024#47 - II I 3H |

1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Vertaal ‘der Ersatz’
A
de versiering
B
de vervanger
C
de vraag
D
de manier

Slide 6 - Quiz

Na het voorzetsel ‘zu’ krijg je altijd welke naamval?
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 7 - Quiz

Vertaal: ‘das Vorurteil’

Slide 8 - Open question

‘die Schmerzen’ is in het Nederlands....
A
de sieraden
B
de verzorging
C
de pijn
D
de moeilijkheden

Slide 9 - Quiz

Vertaal ’der Keks’ naar het Nederlands

Slide 10 - Open question

De vierde naamval is gelijk aan
A
het meewerkend voorwerp
B
het onderwerp
C
het lijdend voorwerp
D
het gezegde

Slide 11 - Quiz

wat doe je als je ‘beschäftigt sein mit’ bent?
A
geblesseerd zijn
B
voldoende hebben van
C
pijn hebben van
D
bezig zijn met

Slide 12 - Quiz

de derde naamval is gelijk aan
A
het meewerkend voorwerp
B
het onderwerp
C
het lijdend voorwerp
D
het gezegde

Slide 13 - Quiz

wat betekent
‘passieren’?
A
gebeuren
B
voorbij lopen
C
passeren
D
een passage nemen

Slide 14 - Quiz

de verkoudheid
dürfen
das Ziel
das Krankenhaus
die Nahrung
an der Reihe sein
brauchen
das Gemüse
die Nerven
die Ausnahme
die Erkältung
Toestemming hebben
het doel
het ziekenhuis
de voeding
aan de beurt zijn
nodig hebben
de groenten
de zenuwen
de uitzondering

Slide 15 - Drag question

Het voorzetsel ‘für’ betekend dat je altijd welke naamval krijgt?
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm in op de lijn:
Das Mädchen zeigt
d_____Golfspieler (m) einen neuen Ball.

Slide 17 - Open question

Welke naamval komt er na het voorzetsel ‘gegenüber’?
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

3H1

Slide 26 - Slide

3H3

Slide 27 - Slide