Dictoglos

Luisteren en schrijven
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Luisteren en schrijven

Slide 1 - Slide

Doel:
- Oefenen met luisteren.
- Oefenen met aantekeningen maken.
- Oefenen met samenwerken.
- Oefenen met zinnen maken.

Slide 2 - Slide

Verhaal voorlezen
  • ronde 1 --> alleen luisteren
  • ronde 2 --> aantekeningen maken
  • In drietallen bespreken wat jullie hebben gehoord.
  • Het verhaaltje schrijven.
  • Eén persoon leest het verhaal voor. 
  •  Controle

Slide 3 - Slide

Ronde 1

De docent leest het verhaal en iedereen luistert.

Slide 4 - Slide

Ronde 2


De docent leest nog een keer voor
Maak aantekeningen.

Schrijf geen hele zinnen. Schrijf alleen belangrijke woorden.

Slide 5 - Slide

Opdracht 1
  • Bespreek in drietallen wat jullie hebben gehoord. 
  • Kijk naar je aantekeningen. 
timer
5:00

Slide 6 - Slide

Opdracht 2
Schrijf samen het verhaal. 
Elk groepje schrijft dus één verhaal.
Maak goede zinnen.
Denk aan de volgorde
Wie/wat- werkwoord- rest- werkwoord


timer
10:00

Slide 7 - Slide

Controle
Kijk naar de originele tekst.
  • Klopt het met jullie tekst
  • Heb je alle belangrijke informatie?
  • Wat ben je vergeten?
  • Zijn de zinnen goed?

Slide 8 - Slide

Terugblik op de les
- Wat ging goed?
- Wat was moeilijk?
- Waarom?
- Was het een leuke opdracht?

Slide 9 - Slide

De basis van een zin
1= wie of wat (onderwerp)
2= doet, doen (het werkwoord)
3= extra informatie
 





1
2
3
Ik
 ga
naar school.

Slide 10 - Slide

1. wie of wat
Onderwerp: wie of wat

Wie: Mijn tante woont in Amsterdam.

Wat: De school is in Amstelveen. 



Slide 11 - Slide

1. Jan loopt naar school. --> Jan .... naar school.
2. Ik heb een broer en een zus. --> Ik .... een broer en een zus.
3. De zoon heet David. --> De zoon .... David.
4. Ik schrijf de woorden op. --> Ik ... de woorden op.
5. Wij wonen in Portugal. --> Wij ..... in Portugal.
6. Het is mooi weer. --> Het ... mooi weer.

Let op het werkwoord:

Slide 12 - Slide

een werkwoord:
* praat over een actie; iets wat je doet
* stopt vaak met ...-en

Slide 13 - Slide

1. Jan loopt naar school.
2. Ik heb een broer en een zus.
3. De zoon heet David.
4. Ik schrijf de woorden.
5. Wij wonen in Portugal.
6. Het is mooi weer

3. Extra informatie: waar, wat, hoe

Slide 14 - Slide

Vraagzin
Bij een vraagzin staat het werkwoord of het vraagwoord (waar, wanneer, hoe) op nummer 1.

Slide 15 - Slide

Voorbeelden
1. Heb je een nieuwe fiets?
2. Wanneer heb je school?
3. Kom je naar mijn verjaardag?
4. Hoe heet de docent?
5. Mag ik naar de wc?

Slide 16 - Slide

Controle
Kijk naar de originele tekst.
  • Klopt het met jullie tekst
  • Heb je alle belangrijke informatie?
  • Wat ben je vergeten?
  • Zijn de werkwoorden goed geschreven?

Slide 17 - Slide

De taal van sport begrijpt iedereen

Abdi kwam anderhalf jaar geleden naar Nederland. Hij woonde in het azc met veel mensen uit andere landen. Abdi sprak geen Engels en Nederlands. Hij was vaak alleen op zijn kamer en hij verveelde zich. Op een dag ging Abdi naar buiten. Hij zag een jongen met een voetbal. De jongen gooide de bal naar Abdi. Ze voetbalden samen. Later deden meer jongens mee. 

Nu voetbalt Abdi vaak met zijn nieuwe vrienden. Ze spreken niet dezelfde taal, maar de taal van sport begrijpt iedereen.

Slide 18 - Slide

Terugblik op de les
- Wat ging goed?
- Wat was moeilijk?
- Waarom?
- Was het een leuke opdracht?

Slide 19 - Slide