Over Taal Blok 1, 2, 3 - 2KGT

Over Taal

Blok 1, 2 en 3


1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Over Taal

Blok 1, 2 en 3


Slide 1 - Slide

Welke schooltaalwoorden ken je?

Slide 2 - Mind map

"De leraar wijkt af van het programma."
Wat betekent 'wijkt af van'.

Slide 3 - Open question

Er was veel wrijving tussen de strenge lerares en de drukke leerlingen.
Wat betekent 'wrijving'?

Slide 4 - Open question

Zij reageert nogal heftig, want zij zit niet lekker in zijn vel.
Wat betekent 'zit niet lekker in haar vel'?

Slide 5 - Open question

Het was erg koud. Desondanks moest iedereen zijn jas uit doen.
Wat betekent 'desondanks'?

Slide 6 - Open question

Deze week krijgen leerlingen een enquête over de docenten.
Wat betekent 'enquête'?

Slide 7 - Open question

Deze toets kan je op diverse manieren leren.
Wat betekent 'diverse'?

Slide 8 - Open question

Wat zijn de vier stappen van het Stappenplan moeilijke woorden?

Slide 9 - Open question

Wat is een synoniem?

Slide 10 - Open question

De leraar aanvaarde zijn excuses.

Wat is een synoniem voor 'aanvaarde'?

Slide 11 - Open question

Samenstellingen

Slide 12 - Slide

Uit hoeveel woorden bestaat 'lagelonenlanden'?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

Wat betekent 'lagelonenlanden'?

Slide 14 - Open question

Figuurlijke taal

Slide 15 - Slide

Wat betekent 'Hij stond met zijn mond vol tanden'?

Slide 16 - Open question

Wat betekent 'Zij loopt op haar tandvlees'?

Slide 17 - Open question

Voor- en achtervoegsel

Slide 18 - Slide

Woorden met een voor- of achtervoegsel

Slide 19 - Mind map

"Hij werkte erg onnauwkeurig."

Wat is het voor- of achtervoegsel van 'onnauwkeurig'?

Slide 20 - Open question

Wat betekent 'onnauwkeurig'?

Slide 21 - Open question

Maak een woord met het achtervoegsel 'baar'.

Slide 22 - Mind map

Lees de omschrijving en noteer het goede voor- of achtervoegsel.

Slecht beleid = ...... beleid

Slide 23 - Open question

Lees de omschrijving en noteer het goede voor- of achtervoegsel.

Kan breken = breek ......

Slide 24 - Open question

Verwijswoorden

Slide 25 - Slide

"Jan eet iedere dag een kapsalon. Zijn moeder vindt dit vreselijk."
Naar welk(e) woord(en) verwijst "dit"?
A
Jan
B
iedere dag
C
een kapsalon
D
eet iedere dag een kapsalon

Slide 26 - Quiz

"Kees had goed geleerd voor de toets. Hij vond hem niet moeilijk."

Naar welk(e) woord(en) verwijst 'hem'?
A
Kees
B
goed geleerd
C
de toets

Slide 27 - Quiz

SUCCES MET LEREN!!!

Slide 28 - Slide



Slide 29 - Slide