Clase 2.14 - mhv2 - el presente, "kitbull"
1 / 36
Lesson duration is: 55 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Persoonlijk voornaamwoorden / Pronombres personales
ik
jij
hij
zij (enkelvoud)
u (enkelvoud)
wij
jullie
zij (meervoud)
u (meervoud)
nosotros/-as
ellos
yo
usted
vosotros/-as
ellas
ella
ustedes
él
tú
Slide 4 - Drag question
-AR
-ER
-IR
yo
tú
él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, ustedes
Sleep de uitgangen naar de juiste plaats in de tabel.
-o
-o
-o
-amos
-emos
-imos
-a
-e
-e
-es
-es
-as
-áis
-éis
-ís
-an
-en
-en
Slide 5 - Drag question
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
El gatito (tener) ________ un pez en la boca.
Slide 8 - Open question
El gatito (asustar) ________ a las palomas.
Slide 9 - Open question
El gatito (entrar) ________ en la caja.
Slide 10 - Open question
El gatito (observar) ________ desde la caja cómo unos hombres (traer) ________ a un perro.
Slide 11 - Open question
El perro (ladrar) ________ al gato.
Slide 12 - Open question
El hombre (atar) ________ al perro.
Slide 13 - Open question
El gato (salir) ________ de la caja.
Slide 14 - Open question
El perro (romper) ________ el peluche.
Slide 15 - Open question
El gatito (tener) ________ miedo del perro.
Slide 16 - Open question
El hombre (tirar) ________ al perro por las escaleras.
Slide 17 - Open question
El perro (ayudar) ________ al gato, pero el gato lo (arañar) ________.
Slide 18 - Open question
El perro (tener) ________ muchas heridas.
Slide 19 - Open question
El gatito (mirar) ________ al perro.
Slide 20 - Open question
El gatito (lamer) ________ al perro.
Slide 21 - Open question
El gatito (ayudar) ________ al perro a escapar.
Slide 22 - Open question
El perro (saltar) ________.
Slide 23 - Open question
El perro y el gato (escapar) ________ del hombre.
Slide 24 - Open question
La mujer (acariciar) ________ al gato.
Slide 25 - Open question
Al principio la mujer (tener) ________ miedo del perro, pero después lo (acariciar) ________.
Slide 26 - Open question
La mujer y su pareja (adoptar) ________ al perro y al gato. Ahora los cuatro (ser) ________ una familia.
Slide 27 - Open question
Slide 28 - Slide
¿Dónde duerme el gato?
Waar slaapt de kat?
Waar slaapt de kat?
A
In een doos
B
In een huis
C
In een kooi
Slide 29 - Quiz
¿Dónde duerme el perro?
Waar slaapt de hond?
Waar slaapt de hond?
A
In een doos
B
In een huis
C
In een kooi
Slide 30 - Quiz
¿Con qué objeto juegan el gato y el perro?
Met welk voorwerp spelen de kat en de hond?
Met welk voorwerp spelen de kat en de hond?
A
Met een steen
B
Met een tennisbal
C
Met het dopje van een fles
Slide 31 - Quiz
¿Qué ocurre a otro lado de la puerta?
Wat gebeurt er aan de andere kant van de deur?
Wat gebeurt er aan de andere kant van de deur?
A
Er zijn hondengevechten
B
Dat kunnen we niet weten
C
De man slaat de hond
Slide 32 - Quiz
¿Quién adopta al perro y al gato?
Wie adopteert de hond en de kat?
Wie adopteert de hond en de kat?
A
Een stel met kinderen
B
Een oudere vrouw
C
Een vrouw en haar partner
Slide 33 - Quiz
¿Dónde ocurre la historia?
Waar speelt het verhaal zich af?
Waar speelt het verhaal zich af?
A
Dat kunnen we niet weten
B
In een stad
C
In een dorp
