herhalen grammatica p4

herhalen grammatica p4
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

herhalen grammatica p4

Slide 1 - Slide

Steigerungsstufen = 
trappen van vergelijking (Handbuch 36)

Positiv (P) = stellende trap
Komperativ (K) = vergrotende trap
Superlativ (S) = overtreffende trap

Slide 2 - Slide

Steigerungsstufen:
Basis

mooi - schön
mooier - schöner
mooist - schönst

Slide 3 - Slide

Pass auf!
- 1 lettergrepige woorden met o/a/u:
     dumm, dümmer, dümmst
-stam op d/t/sisklank:
     breit/breiter/breitest
-bijv. nw op -el/-er ner daarvoor tweeklank:
     sauer/saurer/sauerst

Slide 4 - Slide

Woorden van vergelijking (Handbuch 20)
als = wie
net zo groot als = (genau) so groß wie
even = gleich
wij zijn even groot = wir sind gleich groß
dan = als
groter dan jij = größer als  du

Slide 5 - Slide

Ich finde deinen Bruder .... .... (aardiger dan) meinen Bruder.
A
netter dann
B
nëtter dann
C
netter als
D
nëtter als

Slide 6 - Quiz

Wir sind ... .... .
A
eben groß
B
gleich groß
C
ebenso groß

Slide 7 - Quiz

Das ist ... ... Kind.
A
das wildste
B
das wildeste
C
das wildeteste
D
am wildsten

Slide 8 - Quiz

Er ist ... als ich.
A
sensibeler
B
mehr sensibel
C
sensibler

Slide 9 - Quiz

Das starke Verb (o.t.t. & v.t.t.)

Slide 10 - Slide

Du ... (helpen) mir so nicht!
A
helft
B
helfst
C
hilfst
D
hilft

Slide 11 - Quiz

Was ... (empfehlen) der Ober?
A
empfehlt
B
empfiehlt
C
empfilt
D
empfeihlt

Slide 12 - Quiz

Ich habe ganz lecker .... (gegeten)

Slide 13 - Open question

Wann bist du dahin .... (gegaan)?

Slide 14 - Open question

Am Wochenende sind wir mit dem Boot ... (gevaren)

Slide 15 - Open question

Ich bin noch nie zu spät ... (gekomen)

Slide 16 - Open question

Een wederkerend werkwoord
heeft een wederkerend voornaamwoord,
zoals ‚zich‘  

Voorbeelden:
sich irren                 = zich vergissen
sich benehmen      = zich gedragen
sich anziehen         = zich aankleden

Slide 17 - Slide

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (= haasten)
ich              beeil e  mich                      ik haast me
du               beeil st dich                       jij haast je
er/sie/es  beeil   sich                       hij/zij/het haast zich     wir               beeil en uns                      wij haasten ons
ihr                beeil   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeil en sich                      zij haasten zich/                                                                          u haast zich

Slide 18 - Slide

Vervoeg 'sich wehren' (= zich weren)
in de 'ihr'-vorm

Slide 19 - Open question

Vervoeg 'sich gewöhnen' (= wennen)
in de 'Sie'-vorm

Slide 20 - Open question

Vervoeg: 'sich freuen' (= zich verheugen)
in de 'ich'-vorm

Slide 21 - Open question

Wederkerend werkwoord + lijdend vw.
Ich ziehe mich an        (=    ik kleed mij aan)
Maar je kunt ook aangeven wat je aantrekt:                     
                                            Ich ziehe mir das Kleid an

mir = wederkerende deel van het werkwoord (3e naamval)
das Kleid = lijdend voorwerp > 4e naamval
In zo‘n geval veranderen alleen de vorm bij:    ich  >  mir                                                                                                                                               du   >  dir

Slide 22 - Slide

Ich wasche...
A
mich
B
mir

Slide 23 - Quiz

Ich wasche... die Hände.
A
mich
B
mir

Slide 24 - Quiz

Du kaufst ... neue Klamotten.
A
dich
B
dir

Slide 25 - Quiz

Du rasierst....
A
dich
B
dir

Slide 26 - Quiz