What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Oefenen taalverzorging H5 & H6
BVN
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
BVN
Slide 1 - Slide
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin.
Ik zie daar een mooie auto
A
auto
B
daar
C
zie
D
mooie
Slide 2 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin.
Deze dure designfiets heeft een spatbord.
Slide 3 - Open question
Wat is het stoffelijke bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?
Ze deden hun wollen handschoenen aan
A
handschoenen
B
wollen
C
deden
D
hun
Slide 4 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?
Bij de nieuwe school zijn bankjes geplaatst
A
school
B
nieuwe
C
de
D
bankjes
Slide 5 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?
Marco heeft de gratis app van The Voice of Holland gedownload
A
Marco
B
heeft
C
van
D
gratis
Slide 6 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?
Eric neemt een duik in het koude water.
Slide 7 - Open question
Is de volgende bewering waar of niet waar
Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
Welke woorden zijn stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden?
A
blauw, hard en scherp
B
licht, oude en vieze
C
stalen, leren en kantoenen
Slide 9 - Quiz
Verwijs woorden
Slide 10 - Slide
Wat is het verwijswoord in de volgende zinnen
Ik heb nieuwe kleren gekocht. Wil je ze zien.
A
heb
B
wil
C
je
D
ze
Slide 11 - Quiz
Wat is het verwijswoord in de volgende zinnen
Karel is niet zo aardig. Hij schreeuwt steeds.
A
steeds
B
zo
C
hij
D
Karel
Slide 12 - Quiz
Wat is het verwijswoord in de volgende zinnen
Karel is niet zo aardig. Hij schreeuwt steeds.
A
steeds
B
zo
C
hij
D
Karel
Slide 13 - Quiz
In de volgende zin verwijst --> ze naar?
Gisteren deed Kiki de was. Ze was snel klaar.
A
Gisteren
B
de was
C
deed
D
Kiki
Slide 14 - Quiz
Naar wie verwijst in de volgende zin het woord --> ze.
Marieke heeft een tijdschrift gekocht en ze leest dat nu tijdens de les
A
een tijdschrift
B
tijdens de les
C
Marieke
D
heeft
Slide 15 - Quiz
Mijn opa en oma komen logeren. Zij nemen hun hond mee.
Waar verwijst zij naar?
Slide 16 - Open question
Waarnaar verwijst hem in de volgende zin
Morgen is [Sonja/Klaas-Jan] jarig. Zullen we voor hem een cadeautje kopen?
A
Sonja
B
Klaas-Jan
Slide 17 - Quiz
Waar verwijst het naar?
Albert heeft [een leuke foto/een leuk plaatje] in dit tijdschrift gezien. Zou hij het mogen uitknippen?
A
een leuke foto
B
een leuk plaatje
Slide 18 - Quiz
Vul de verwijswoorden in.
Vanmiddag Hannah komt even langs. […] neemt […] nieuwe vriendje mee.
Slide 19 - Open question
vt van zwakke woorden
Slide 20 - Slide
(gooien) Mijn zusje ..........al haar tijdschriften bij het oud papier.
Wat moet op de ..........
A
gooite
B
gooide
C
gooiden
D
gooiten
Slide 21 - Quiz
(koken) Gisteren ......... ik wat lekkers voor mijn ouders.
wat moet op de .........?
A
kookde
B
kookden
C
kookte
D
kookten
Slide 22 - Quiz
Vul de verleden tijd in van liften in de volgende zin
Het was vroeger normaal dat arme studenten […] om thuis te komen
Slide 23 - Open question
Vul de verleden tijd in van graaien in de volgende zin
Bij de drogist […] Janine een handvol dropjes uit de snoepbak.
Slide 24 - Open question
Achmed en Wesley waren erg blij met het.................. 4-1.
Welk woord in correct geschreven
A
resultaat
B
resulthaat
Slide 25 - Quiz
Bij de [apoteek|apotheek] haalde de voetbaltrainer een grote doos pleisters.
welke is correct geschreven
A
apoteek
B
apotheek
Slide 26 - Quiz
vz en vaste vz
Slide 27 - Slide
Wat zijn de voorzetsels?
Pascal wil na zijn vmbo opleiding naar de hotelschool
A
na & de
B
na & naar
C
het & de
Slide 28 - Quiz
Wat zijn de voorzetsels?
Wil jij de mayo in een apart bakje of op je patat?
A
in & op
B
in & of
C
de & een
Slide 29 - Quiz
Wat is het vaste voorzetsel in de zin?
Struikelen ...... een tak
A
op
B
naar
C
door
D
over
Slide 30 - Quiz
Wat is het vaste voorzetsel in de zin?
Hopen ..... mooi weer
A
op
B
naar
C
dat
D
over
Slide 31 - Quiz
Wat is het vaste voorzetsel in de zin?
Lijken ..... elkaar
A
door
B
naar
C
dat
D
op
Slide 32 - Quiz
Wat is het vaste voorzetsel in de zin?
Ben je ook zo gek ...... chocola?
A
door
B
op
C
dat
D
naar
Slide 33 - Quiz
zelfstandig naamwoord
lid woord
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 34 - Slide
Mara leert de moeilijke woorden als eerst.
Noteer van deze zin:
lidwoord =
zelfstandig naamwoord =
werkwoord =
bijvoeglijk naamwoord =
Slide 35 - Open question
Wil je de glazen schaal even voor mij pakken?
Noteer van deze zin:
lidwoord =
zelfstandig naamwoord =
werkwoord =
bijvoeglijk naamwoord =
Slide 36 - Open question
Vul het verwijs woord in.
Ons wedstrijdschema is op de site te zien. Wil jij […] even voor mij printen?
Slide 37 - Open question
Vul de verleden tijd in van grenzen in de volgende zin
Bij aankomst werd meteen duidelijk dat de tuin van ons vakantiehuis niet aan het strand […].
Slide 38 - Open question
More lessons like this
Informatie uit tekst halen + verwijswoorden (T12 L4, T13 L5)
September 2024
- Lesson with
43 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Nederlands samenvatting H5 deel b
March 2020
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Les 2 verwijswoorden
June 2020
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 4
Oefentoets taalverzorging mh1
February 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
3MAVO - Taalverzorging Grammatica - H4
March 2021
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 2-4
Taalverzorging
November 2023
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Herhalen taal
January 2022
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Test: WOORDSOORTEN 1
May 2023
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Lager onderwijs