7.4 De wereld wordt kleiner.

Terugblik
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Terugblik

Slide 1 - Slide

Bereken de importquote:
BBP = €460 miljard
Import = €268 miljard
A
58,3%
B
171,6%
C
1,7%
D
0,6%

Slide 2 - Quiz

Landen met een hoge exportquote en een hoge importquote hebben een open economie.
A
juist
B
weet niet
C
onjuist
D
je vader

Slide 3 - Quiz

Wat is de berekening van de importquote
A
bbp : import
B
import : bbp
C
bbp: import x 100
D
import : bbp x 100

Slide 4 - Quiz

Wat betekent wederuitvoer?
A
Het direct importeren van producten
B
Het direct importeren en exporteren van producten
C
Het direct exporteren van producten
D
Het direct opslaan van producten uit het buitenland

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Geef drie voorbeelden van producten die uit het buitenland komen.

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Betalingsbalans
Open economie
Invoerrechten
Globalisering
Een overzicht van alle betalingen aan het buitenland  en alle ontvangsten uit het buitenland.
De toenemende vrije wereldhandel als gevolg van het openstellen van grenzen en nieuwe vormen van communicatie en transport.
Importheffingen, douanerechten. Belasting op ingevoerde producten.
Een land met veel in- en uitvoer in verhouding tot het nationaal inkomen.

Slide 12 - Drag question

De internationale concurrentiepositie van bedrijven in een land verbetert als
A
de inflatie daalt
B
de wisselkoers stijgt
C
innovaties ontmoedigd worden
D
de loonkosten stijgen

Slide 13 - Quiz

Internationale concurrentiepositie is:
A
goedkoper produceren dan andere landen
B
Sneller te kunnen produceren.
C
Beter en goedkoper te kunnen produceren dan andere landen
D
een slechte zaak

Slide 14 - Quiz

Waarmee heeft Nederland een goede internationale concurrentiepositie?
A
auto’s bouwen
B
dijken bouwen
C
vliegtuigen bouwen
D
wolkenkrabbers bouwen

Slide 15 - Quiz

Wat is een groot nadeel van globalisering?
A
Bedrijven kunnen lonen laag houden vanwege veel meer werknemers
B
Grootschalig transport vervuilt het milieu
C
Gemakkelijker verkoop van producten in andere landen
D
Er zijn alleen maar voordelen

Slide 16 - Quiz

De volgende zin gaan over globalisering. Welke is juist?
A
Door globalisering wordt de handel met het buitenland steeds lastiger.
B
Internet heeft het proces van globalisering versneld.
C
Nu we te maken hebben met globalisering wordt de hele wereld geen vrijhandelszone.
D
Steeds minder producten of ingrediënten komen uit het buitenland.

Slide 17 - Quiz

Noem een reden waarom Nederland een gunstig land is voor internationale handel
A
Nederlanders spreken vaak meerdere talen
B
Nederland zit in de Europese Unie en de EMU (Eurozone)
C
Nederland heeft een goede infrastructuur
D
Nederland heeft uit het verleden nog handelsverdragen

Slide 18 - Quiz

Globalisering
daling van het inkomen
1
2
3

Slide 19 - Drag question

Vul de juiste woorden in.

Afspraken tussen een werknemer en een werkgever DOor de toenemende vrije wereldhandel is er sprake van                                  . Het gevolg hiervan is dat de productie wordt verplaats naar landen die beter en ......................... produceren. Je noemt dat                               
arbeidsverderling. In ons land verdwijnt daardoor vooral                                   arbeid.                
globalisering
internationale
laaggeschoolde
goedkoper

Slide 20 - Drag question

Globalisering is...
A
Het meer rond maken van de aarde.
B
Datgene produceren waar een land goed in is.
C
Het geven van subsidie aan duurzame landbouw
D
Toenemende vrije wereldhandel

Slide 21 - Quiz

Wat is geen globalisering?
A
Een Nokia-telefoon in Mexico
B
Aardappel in Duitsland
C
Amstelbier in Amsterdam
D
KFC in Turkije

Slide 22 - Quiz