This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Lesplanning laatste les
vragen voor het SE
wie weet het meest ronde 2
aan de slag:
leren
samenvatten
examenvragen
Slide 1 - Slide
Vul in: rationeel optimisme en .................................. dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
A
de renaissance
B
verlicht denken
C
de reformatie
D
democratisering
Slide 2 - Quiz
Wat betekent rationeel optimisme?
A
Het vertrouwen dat de samenleving beter en eerlijker kan worden door het gebruik van ratio.
B
Ideeën die dankzij rationeel denken ontstonden en die tot doel hadden een betere samenleving te creëren.
C
Terugbrengen naar hoe het vroeger was.
D
Beweging waarvan de aanhangers streden voor afschaffing van de slavernij.
Slide 3 - Quiz
Absolutisme
Verlicht Absolutisme
Verantwoording alleen aan God
Koning hoefde niet te zorgen voor het volk
Verantwoording aan het volk
Moest zorgen voor het volk
Slide 4 - Drag question
Wat is een grondwet?
A
Een wet waarin staat op grond waarvan een rechter iemand kan veroordelen.
B
Een wet waar de grondrechten van de Nederlanders in staan.
C
Een wet waarin staat hoe de overheid met de grond moet omgaan.
D
Een wet waarin de rechten en plichten van burger en bestuurder staan
Slide 5 - Quiz
Wat is abolitionisme?
Wat is abolitionisme?
A
Mensen hebben recht om zichzelf te besturen
B
Het streven naar afschaffing van slavenhandel en slavernij
C
mannen en vrouwen hebben gelijke rechten
D
de koning moet afgezet worden
Slide 6 - Quiz
KA 29: Uitbouw van de Europese overheersing,
A
de opkomst van nijverheid en industrie en de opkomst van revolutionaire bewegingen
B
met name in de vorm van plantagekoloniën en het daarmee verbonden verlichte absolutisme
C
met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden sociale kwesties, en de opkomst van de trans-Atlantische slavenhandel
D
met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
Slide 7 - Quiz
Alles voor het volk, niets door het volk. Welk ka past daarbij?
A
Streven vorsten naar absolute macht
B
Verlicht denken en rationeel optimisme
C
Democratische revoluties
D
Verlicht absolutisme
Slide 8 - Quiz
Waarvoor zetten de liberalen zich in?
A
Voor zoveel mogelijk vrijheid
B
Dat Nederland een monarchie werd.
C
Voor een absolute monarchie.
D
Voor de erfenis van de democratische revoluties.
Slide 9 - Quiz
welk jaartal hoort hier niet bij
A
1799
B
1804
C
1850
D
1813
Slide 10 - Quiz
Wat is modern imperialisme
A
grondstoffen en afzetmarkt
B
afzetmarkt, grondstoffen en bestuur
C
een groot rijk besturen
D
bestuur en grondstoffen
Slide 11 - Quiz
1
2
3
4
5
Heilstaat
Concentratie en cumulatie
Verelendung
Revolutie
Dictatuur van het proletariaat
Slide 12 - Drag question
Welke bewering is niet juist? De koloniën in het Britse Rijk speelden een belangrijke rol omdat
A
De koloniën veel grondstoffen leverden aan de Britse industrie
B
De Engelse taal over de wereld verspreid werd
C
De winsten uit de koloniën werden geïnvesteerd in de Engelse industrie
D
De koloniën vormden een grote afzetmarkt voor de Engelse producten
Slide 13 - Quiz
Waarom werd India steeds belangrijker binnen het Britse Rijk?
A
Betere katoenproductie dan de Amerikaanse plantages
B
Amerikaanse onafhankelijkheid en crisis suikerproductie
C
Koffie en theeproductie werd steeds belangrijker
D
Oorlog met Spanje
Slide 14 - Quiz
Wat betekende het begin van het Britse rijk in India?
A
Het verdrag van Bejing
B
Het verdrag van Allahabad
C
De oprichting van de EIC
D
Het verdwijnen van de EIC
Slide 15 - Quiz
Wie begonnen de Grote Opstand (1857-1858) in het Britse rijk in India?
A
Britten die meer gezag wilden.
B
Indiase boeren.
C
Ontevreden Indiase soldaten.
D
Indiase regering die onder toezicht stond van de Britten.
Slide 16 - Quiz
De slavernij werd in het Britse Rijk afgeschaft in...
A
1833
B
1843
C
1853
D
1863
Slide 17 - Quiz
In de tweede helft van de negentiende eeuw was het Britse Rijk op het toppunt van haar macht in de wereld, maar die positie kwam steeds meer onder druk te staan.
Welke twee oorzaken had dat?
A
Dekolonisatie: steeds meer koloniën verklaarden zich onafhankelijk van Groot-Brittannië.
B
Toenemende concurrentie, met name vanuit de Verenigde Staten en Duitsland.
C
De rivaliteit tussen de Europese mogendheden in koloniale gebieden nam steeds meer toe.
D
Een economische crisis in Groot-Brittannië zette het land op achterstand in Europa
Slide 18 - Quiz
Welk land is geen grote mogendheid
A
Italië
B
Pruisen
C
Rusland
D
Oostenrijk
Slide 19 - Quiz
Welk land wordt naast Nederland bij het Verenigd Koninkrijk gevoegd in 1813
A
Engeland
B
Denemarken
C
België
D
Rijnland-Westfalen
Slide 20 - Quiz
Wie stond aan de wieg van de grondwet van 1848
A
Thorbecke
B
Boerhaave
C
Rousseau
D
Locke
Slide 21 - Quiz
Wat wordt bedoeld met Industrialisatie?
A
Fabrieken nemen de plaats in van landbouw en huisnijverheid.
B
De uitvinding van de stoommachine
C
De aanleg van kanalen en spoorwegen
D
Geld wordt belangrijker dan grondbezit
Slide 22 - Quiz
Je ziet 6 uitspraken. Enkele uitspraken zijn juist en een paar zijn onjuist. Sleep de uitspraken naar de juiste kolom.
Juist
Onjuist
Communisten willen dmv verkiezingen de macht van de kapitalisten breken
Democratisering zorgde er voor dat er geen revoluties uitbraken
De sociale kwestie ging over de achtergestelde positie van vrouwen
TIjdens het congres van Wenen werd Nederland gevormd
De eerste politieke partij van Nederland was de katholiek
Koning Willem III ondertekende de grondwet van Thorbecke
Slide 23 - Drag question
juist
onjuist
de sociale kwestie was een gevolg van de industrialisatie.
armoede was een nieuw verschijnsel in de 19e eeuw.
in 1900 was de sociale kwestie voor een groot deel opgelost.
de sociale wetten van na 1880 waren een gevolg van verzet tegen kinderarbeid