EBG Les 24 - Modale werkwoorden

Modale (hulp)werkwoorden
Een modaal werkwoord heeft ALTIJD een ander werkwoord nodig.

Ik kan .........
De jongen moet .......
Mijn ouders willen .......
Jij zult .....
De leerlingen mogen ......
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Modale (hulp)werkwoorden
Een modaal werkwoord heeft ALTIJD een ander werkwoord nodig.

Ik kan .........
De jongen moet .......
Mijn ouders willen .......
Jij zult .....
De leerlingen mogen ......

Slide 1 - Slide

Modale (hulp)werkwoorden
De vervoeging is anders dan bij 'gewone' werkwoorden:

Slide 2 - Slide

Modale (hulp)werkwoorden

Slide 3 - Slide

Modale werkwoorden
 EBG -les 24
Mag ik iets vragen?
Kan jij goed autorijden?
Je moet goed uitkijken.
Zullen we naar het park gaan?

mogen, willen, kunnen, zullen, moeten

Slide 4 - Slide

Voorbeelden

Modaal werkwoord staat in de persoonvorm

en achteraan in de zin staat het hele werkwoord.


  • Wij kunnen een ijsje kopen.
  • Jullie mogen in de zee zwemmen.
  • Ik wil graag op vakantie gaan.
  • Zij moet haar huiswerk nog maken.

Slide 5 - Slide

De betekenis verandert

  • Wij kunnen een ijsje kopen.
  • Wij mogen een ijsje  kopen.
  • Wij willen een ijsje kopen.
  • Zij moeten een ijsje  kopen.
  • Zij zullen een ijsje kopen.

Slide 6 - Slide

mogen
  • Mag ik iets vragen? Ja, dat mag.
  • Mag ik naar de wc? Nee, nu even niet. Straks in de pauze.
  • Mag je op school roken? Nee, dat is op school verboden.
  • Mogen we een ijsje kopen? Ja hoor, hier is 5 euro.

Mogen = iets is (niet) toegestaan. Het mag wel, het mag niet.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

kunnen
Kan ik hier pinnen? Ja natuurlijk
Kun jij goed dansen?
Hij kan al heel goed Nederlands spreken.

Kunnen zegt iets over wat mogelijk is
of over waar je wel of niet goed in bent.

Slide 9 - Slide

Kun je met me dansen?
Nee, dat kan ik niet.

Slide 10 - Slide

willen
Ik wil goed Nederlands spreken.
Wil je hier of bij het raam zitten?
Ahmed wil altijd vooraan zitten.

Willen gebruik je bij een wens, bij iets wat je graag wilt.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

moeten
Je moet altijd een legitimatie bij je hebben.
Je moet niet zo hard praten.
Waar moet ik mijn handtekening zetten?
Jullie moeten elke dag Jeugdjournaal kijken.

Moeten gebruik je voor een verplichting of iets wat nodig is.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

zullen
Zal ik koffie halen?   Zullen we naar de film gaan?
Ik zal het morgen voor je doen.
Het zal wel druk in de trein zijn.

Zullen: een voorstel, een belofte, wat waarschijnlijk is.


Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Op school ........ je niet roken.
A
mag
B
kan
C
zal
D
moet

Slide 18 - Quiz

......je morgen vroeg opstaan? Ja, om half zeven!
A
kan
B
moet
C
wilt
D
mag

Slide 19 - Quiz

Maak een zin met "mogen"

Slide 20 - Open question

Ze zijn moe. Ze ....... snel naar huis gaan.
A
wil
B
willen
C
kunnen
D
kan

Slide 21 - Quiz

Zet "mogen" in juiste vorm.
jij.....
A
mog
B
mag
C
magt
D
mogt

Slide 22 - Quiz

Zet "kunnen" in juiste vorm.
Ik....
A
kan
B
kunnen
C
kant
D
kun

Slide 23 - Quiz

Maak een zin met "zullen"

Slide 24 - Open question

De kinderen ......... niet naar jullie luisteren.
A
moeten
B
kunnen
C
mogen
D
willen

Slide 25 - Quiz

Het is te luid. Wij ......... jullie niet horen.
A
mogen
B
zullen
C
kunnen
D
willen

Slide 26 - Quiz

Welk woord snap je niet zo goed?
kunnen
willen
zullen
mogen
moeten
geen
alle

Slide 27 - Poll

Aan het werk
Maak nu opdracht 75
op bladzijde 91 en 92 van het boek.

Schrijf de hele zin in je schrift.


Eerder klaar? Schrijf de volgende dia over in je schrift.

Slide 28 - Slide

Eerder klaar? Schrijf over en leer!

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video