Thema 7 Opslag, uitscheiding en bescherming

1 / 54
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 12 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

De urineblaas heeft als functie opslag van urine
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

welke functie heeft de huid ?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Een injectienaald moet door een aantal huidlagen heen totdat hij bij de bloedvaten terecht komt. Door welke huidlagen moet de naald heen?

Slide 5 - Open question

opslag urine 
afgifte warmte 
Uitscheiding ureum 
productie glycogeen 
opslag vet 
Urineblaaas 
Huid 
NIeren 
Lever
pijpbeenderen 

Slide 6 - Drag question

Welk nummer geeft een talgklier aan?
A
1
B
3
C
5
D
7

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Lichaamstermperatuur

Normaal:  rond de 37 graden 
Koorts: HOGER dan 38 graden 
Onderkoeling: 35 graden of lager

Slide 10 - Slide

Wanneer heeft iemand koorts ?
A
Bij 35 graden
B
Bij 37.5 graden
C
Bij 38,5 graden
D
Bij 36.5 graden

Slide 11 - Quiz

Wanneer is iemand onderkoeld ?
A
Bij 34 graden
B
Bij 36 graden
C
Bij 37 graden
D
Bij 38 graden

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Cheyenne heeft bloedgroep AB en is resusnegatief. Hoeveel verschillende typen bloedfactoren( antigenen) uit het ABO schema bevinden zich in haar rode bloedcellen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

Rhesusfactor

rode bloedcellen kunnen ook een extra factor bezitten, dan zijn ze resuspositief: A+, B+, AB+, 0+



Slide 15 - Slide

Resusfactor

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Soms heeft een kind in de baarmoeder een ander resusfactor dan de moeder. Dit kan gevaar opleveren voor het kind.
Is de moeder in dit geval resuspositief of resusnegatief? en het kind?
A
Beide resusnegatief.
B
De moeder is resusnegatief en het kind resuspositief.
C
Beide zijn resuspositief.
D
De moeder is resuspositief en het kind resusnegatief.

Slide 18 - Quiz

Een vrouw bevalt van haar tweede kindje die resuspositief is. Wat had een arts kunnen doen EN wanneer waardoor het kindje geen resus positieve verschijnselen had gekregen?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Video

Welk woord hoort bij de volgende beschrijving ? Van het uitwendig milieu Naar het inwendig milieu
A
uitscheiding
B
reserves aanvullen
C
voedsel opnemen
D
reserves opnemen

Slide 21 - Quiz

Welk woord hoort bij de volgende beschrijving? VAN opslag in organen NAAR inwendig milieu
A
reserves aanvullen
B
reserves opnemen
C
uitscheiding
D
voedsel opnemen

Slide 22 - Quiz

Welk woord hoort bij de volgende beschrijving? VAN Inwendig milieu NAAR uitwendig milieu
A
Uitscheiding
B
Voedsel opnemen
C
Reserves aanvullen
D
Groene kool met saus

Slide 23 - Quiz

Welk woord past ?
Van uitwendig milieu naar uitwendig milieu ?
A
voedsel opnemen
B
reserves opnemen
C
produceren van reserves
D
produceren van uitwerpselen

Slide 24 - Quiz

Immuniteit

twee vormen:

natuurlijke immuniteit: geheugencellen gemaakt door binnendringen ziekteverwekker

kunstmatige immuniteit: geheugencellen gemaakt door inspuiten van ziekteverwekker

ziekteverwekker is gedood of verzwakt, of alleen antigenen


Slide 25 - Slide

Hoe noem je het wanneer het lichaam (eigen) geheugencellen maakt tegen ziekteverwekkers?

Slide 26 - Open question

Verworven immuunsysteem
B cellen

1. Ziekteverwekker komt lichaam binnen
2. Witte bloedcel maakt antistoffen
3. Antistoffen binden zich aan de ziekteverwekker
4. Ziekteverwekker wordt onschadelijk gemaakt



Slide 27 - Slide

Tot welke groep bloeddeeltjes behoren de B-cellen?
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplasma
D
Bloedplaatjes

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Video

Worden bij een vaccinatie antigenen ingespoten? En worden dan antistoffen ingespoten?
A
alleen antigenen
B
alleen antistoffen
C
zowel antigenen als antistoffen

Slide 30 - Quiz

Iemand denkt allergisch te zijn voor eieren..
Hoe heten de stoffen in het bloed die zich binden aan de eiwitten uit eieren?

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Video

komt gele koorts ook voor in Nederland ?
A
Ja
B
Nee
C
Weet niet

Slide 33 - Quiz

Moeten mensen in Nederland zich vaccineren tegen gele koorts
A
Ja
B
Nee
C
Weet niet

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Video

Welk orgaan kan worden aangetast bij Hepatitis B ?
A
Hart
B
Nieren
C
Lever

Slide 36 - Quiz

opperhuid
in lederhuid
onderhuids bindsweefsel
talgklier
haren
tastknopje
vet
pijnpunt
drukzintuig
bloedvat
haarspiertje
zweetklier

Slide 37 - Drag question

Slide 38 - Video

Wat is een functie van de lever?
A
opslaan van suiker
B
productie van talg
C
productie van gal
D
afbraak giftige stoffen

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video

Bevinden de nieren zich onder of boven het middenrif ?
A
onder
B
boven

Slide 42 - Quiz

Een vrouw heeft nierbekken ontsteking. Deze is gekomen door bacteriën in de urinebuis. Door welke delen zijn de bacteriën achtereenvolgens gekomen op hun weg naar het nierbekken?
A
door de baarmoeder en eileider
B
door de urineblaas en urineleider
C
door de urineblaas en de eileider
D
door de baarmoeder en plasbuis

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video

Waarom gebruikt iemand antibiotica?
A
om de vorming van antistoffen te bevorderen
B
om bacteriën te doden
C
om antistoffen af te breken

Slide 46 - Quiz

Actieve immunisatie

Actieve immunisatie = verzwakte of dode ziekteverwekkers in je lichaam spuiten, zodat het lichaam zelf antistoffen gaat maken.

Het voordeel van actieve immunisatie in vergelijk met passieve immunisatie is dat bij actieve immunisatie geheugencellen ontstaan. 

Slide 47 - Slide

actieve of passieve immunisatie?

Bij actieve immunisatie krijg je de ziekteverwekker toegediend en maak je zelf antistoffen

Bij passieve immunisatie krijg je antistoffen ingespoten als je geen tijd te verliezen hebt

Slide 48 - Slide

Wanneer iemand geïnjecteerd wordt mer antistoffen gaat het dan om actieve of passieve immunisatie?
A
Actieve immunisatie
B
Passieve immunisatie

Slide 49 - Quiz

Wat is een kenmerk van Actieve immunisatie ?

Slide 50 - Open question

Welk orgaan breekt eiwitten af ?
A
Hart
B
Lever
C
Nieren

Slide 51 - Quiz

Welke stof ontstaat er bij afbraak van eiwitten?
A
ureum
B
urine
C
fibrinogeen
D
rode bloedcellen

Slide 52 - Quiz

alcohol 
Wanneer je  alcohol drinkt wordt verdwijnt een deel van de alcohol  uit je lichaam. ( ong.2 procent). Het andere deel wordt door je lichaam afgebroken. 
Je NIEREN breken dit af. 

Slide 53 - Slide

Waar in je lichaam wordt alcohol vooral afgebroken?
A
In de hersenen
B
In de darmen
C
In je nieren
D
In je evenwichtsorgaan

Slide 54 - Quiz