Werkwoordspelling

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling
Een werkwoord is een woord dat een actie, handeling of toestand aangeeft. Het beschrijft wat iemand doet of wat er gebeurt.

 

Werkwoorden kunnen ook verschillende functies hebben in een zin, zoals de infinitief, het voltooid deelwoord of de persoonsvorm.

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
Infinitief is een ander woord voor het ‘hele’ werkwoord, dus zonder dat het werkwoord verandert.

Voltooid deelwoord wordt gebruikt als een activiteit voltooid is (klaar is, afgelopen is).

Persoonsvorm is het werkwoord dat aangeeft wat het onderwerp doet of wat er gebeurt.



Slide 3 - Slide

Persoonsvorm
Persoonsvorm
In elke zin staat een persoonsvorm!

Er zijn 3 manieren om de persoonsvorm in de zin te vinden:
  1. Maak de zin vragend. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.
  2. De persoonsvorm verandert wanneer je het getal van de zin verandert (enkelvoud of meervoud)
  3. De persoonsvorm verandert wanneer je de tijd van de zijn verandert (tegenwoordige tijd of verleden tijd)


Slide 4 - Slide

Voorbeeldvraag
Vind de persoonsvorm:

Ik heb besloten om vandaag te wandelen.
A
Ik
B
heb
C
besloten
D
wandelen

Slide 5 - Quiz

Voorbeeldvraag
Vind de infinitief:

Ik heb besloten om vandaag te wandelen.
A
Ik
B
heb
C
besloten
D
wandelen

Slide 6 - Quiz

Voorbeeldvraag
Vind het voltooid deelwoord:

Ik heb besloten om vandaag te wandelen.
A
Ik
B
heb
C
besloten
D
wandelen

Slide 7 - Quiz

QUIZ
In deze quiz ga je 6 vragen beantwoorden. Voor elke vraag kun je 1 punt verdienen.
De groep die uiteindelijk de meeste punten heeft behaald is winnaar van de quiz. 

Extra spelregel:
Na het beantwoorden van elke vraag, draait de docent aan een rad.
Het rad heeft twee uitkomsten: 'verdubbel' of 'punt kwijt'.
Bij 'verdubbel' worden de punten voor die vraag verdubbeld, op voorwaarde dat het antwoord correct is.
Bij 'punt kwijt' verlies je de punten van die vraag, ook weer alleen als het antwoord correct was.

Slide 8 - Slide

Vind de persoonsvorm:

Zij heeft geprobeerd om te koken.
A
Zij
B
heeft
C
koken
D
geprobeerd

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Vind het voltooid deelwoord:

Zij heeft geprobeerd om te koken.
A
Zij
B
heeft
C
koken
D
geprobeerd

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Vind de infinitief:

Zij heeft geprobeerd om te koken.
A
Zij
B
heeft
C
koken
D
geprobeerd

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Vind de persoonsvorm:

Hij heeft beloofd om te komen helpen.
A
beloofd
B
komen
C
helpen
D
heeft

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Vind het voltooid deelwoord:

Hij heeft beloofd om te komen helpen.
A
beloofd
B
komen
C
helpen
D
heeft

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Vind de infinitief:

Hij heeft beloofd om te komen helpen.
A
heeft
B
helpen
C
komen
D
beloofd

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Einde

Slide 21 - Slide