This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Erfelijkheid en evolutie
BS 1 Fenotype en genotype
Slide 1 - Slide
A C G T T A G A
Slide 2 - Slide
DNA ligt in chromosomen
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Slide
‘Wat lijk jij veel op je vader.’ ‘Je bent precies je moeder.’ Deze opmerkingen heb je misschien weleens gehoord van familie of vrienden. Ze gaan over je erfelijke eigenschappen.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Waarom lijk je op je broertjes en zusjes?
Slide 8 - Open question
Schrijf op waar je aan denkt bij het begrip Erfelijkheid
Erfelijkheid
Slide 9 - Mind map
Slide 10 - Video
DNA erf je van je ouders
Daarom lijk jij op je ouders en ook een beetje op de rest van je familie.
DNA is een stof waarin je erfelijke eigenschappen zitten opgeslagen
Slide 11 - Slide
Leerdoelen
Je benoemt dat in elke celkern DNA aanwezig is dat instructies bevat voor de cel.
Je legt uit dat elke cel erfelijk materiaal voor alle eigenschappen bevat en dat (afhankelijk van het type cel) bepaalde delen van het erfelijk materiaal worden gebruikt.
Je legt eigenschappen uit waarop erfelijk materiaal van de ouders, omgeving en leefstijl in verschillende mate van invloed kunnen zijn of zijn geweest.
Je beschrijft de begrippen cel, celkern, chromosoom, DNA, gen, genotype en fenotype.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Hoeveel chromosomen heeft een lichaamscel van de mens?
A
23
B
46
C
24
D
40
Slide 16 - Quiz
Hoeveel chromosomen heeft een geslachtscel van de mens?
A
23
B
46
C
24
D
40
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Het fenotype is
A
Alleen erfelijk
B
Erfelijk en invloeden uit de omgeving
C
Alleen de invloeden uit de omgeving
Slide 22 - Quiz
Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quiz
Genen
Een gen is een stukje DNA voor een erfelijke eigenschap.
Een gen kan 'aan' of ' uit' staan.
Slide 24 - Slide
Voorbeeld
Oogkleur wordt bepaald door gen (OCA2) op chromosoom-15.
Dit gen maakt P-eiwit (verantwoordelijk voor pigment)
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Worden bij een muis dezelfde genen gebruikt in een levercel en in een longcel?
A
Ja
B
Nee
C
Kan je niet weten
Slide 27 - Quiz
Slide 28 - Slide
Je lichaam bestaat uit lichaamscellen.
Elke lichaamscel heeft een celkern.
Slide 29 - Slide
Cel->Chromosomen->DNA->gen
Slide 30 - Slide
Cel en DNA
In iedere cel van je lichaam zitten in de celkern chromosomen. Chromosomen zijn een soort strengen. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. In dit DNA zit een soort ‘code’ waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. Informatie voor 1 eigenschap is vastgelegd op een gen.
Slide 31 - Slide
Hoeveel chromosomen in een cel van de mens?
Chromosomen komen in paren voor, 1 van de vader en 1 van de moeder.In het karyogram hieronder kun je overzichtelijk alle chromosomen in een celkern weergeven.
Slide 32 - Slide
Celdeling
Celdeling = de vorming van nieuwe cellen.
Bij elke celdeling worden eerst de chromosomen gekopieerd.
Elke dochtercel krijgt een zelfde set chromosomen.
Slide 33 - Slide
Genotype fenotype
Slide 34 - Slide
Genotype & Fenotype
Genotype: De informatie in je erfelijkmateriaal. Je kunt dit niet veranderen.
Fenotype: Uiterlijk (zichtbare kenmerken. Je kunt dit veranderen.
Milieu eigenschappen: eigenschappen die je gedurende je leven verkregen hebt. Bijvoorbeeld tatoeages.