Thema 5 BS 1 genotype en fenotype

Erfelijkheid en evolutie
BS 1 Fenotype en genotype
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Erfelijkheid en evolutie
BS 1 Fenotype en genotype

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

‘Wat lijk jij veel op je vader.’ ‘Je bent precies je moeder.’ Deze opmerkingen heb je misschien weleens gehoord van familie of vrienden. Ze gaan over je erfelijke eigenschappen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Waarom lijk je op je broertjes en zusjes?

Slide 5 - Open question

Schrijf op waar je aan denkt bij het begrip Erfelijkheid
Erfelijkheid

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Video

DNA erf je van je ouders
Daarom lijk jij op je ouders en ook een beetje op de rest van je familie.

DNA is een stof waarin je erfelijke eigenschappen zitten opgeslagen

Slide 8 - Slide

Leerdoelen
  • Je benoemt dat in elke celkern DNA aanwezig is dat instructies bevat voor de cel. 
  • Je legt uit dat elke cel erfelijk materiaal voor alle eigenschappen bevat en dat (afhankelijk van het type cel) bepaalde delen van het erfelijk materiaal worden gebruikt. 
  • Je legt  eigenschappen uit waarop erfelijk materiaal van de ouders, omgeving en leefstijl in verschillende mate van invloed kunnen zijn of zijn geweest. 
  • Je beschrijft de begrippen cel, celkern, chromosoom, DNA, gen, genotype en fenotype.  

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Hoeveel chromosomen heeft een lichaamscel van de mens?
A
23
B
46
C
24
D
40

Slide 13 - Quiz

Hoeveel chromosomen heeft een geslachtscel van de mens?
A
23
B
46
C
24
D
40

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Het fenotype is
A
Alleen erfelijk
B
Erfelijk en invloeden uit de omgeving
C
Alleen de invloeden uit de omgeving

Slide 19 - Quiz

Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Genen

Een gen is een stukje DNA voor een
erfelijke eigenschap.

Een gen kan 'aan' of ' uit' staan.




Slide 21 - Slide

Voorbeeld
Oogkleur wordt bepaald door gen (OCA2) op chromosoom-15.   
Dit gen maakt P-eiwit (verantwoordelijk voor pigment)

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Worden bij een muis dezelfde genen gebruikt in een levercel en in een longcel?
A
Ja
B
Nee
C
Kan je niet weten

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Je lichaam bestaat uit lichaamscellen.

Elke lichaamscel heeft een celkern.

Slide 26 - Slide

Cel->Chromosomen->DNA->gen

Slide 27 - Slide

Cel en DNA
In iedere cel van je lichaam zitten in de celkern chromosomen. Chromosomen zijn een soort strengen. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. In dit DNA zit een soort ‘code’ waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. Informatie voor 1 eigenschap is vastgelegd op een gen.

Slide 28 - Slide

Hoeveel chromosomen in een cel van de mens?
Chromosomen komen in paren voor, 1 van de vader en 1 van de moeder.In het karyogram hieronder kun je overzichtelijk alle chromosomen in een celkern weergeven.

Slide 29 - Slide

Celdeling 
  • Celdeling = de vorming van nieuwe cellen. 
  • Bij elke celdeling worden eerst de chromosomen gekopieerd. 
  • Elke dochtercel krijgt een zelfde set chromosomen. 

Slide 30 - Slide

Genotype fenotype

Slide 31 - Slide

Genotype & Fenotype
Genotype: De informatie in je erfelijkmateriaal. Je kunt dit niet veranderen.

Fenotype: Uiterlijk (zichtbare kenmerken. Je kunt dit veranderen.

Milieu eigenschappen: eigenschappen die je gedurende je leven verkregen hebt. Bijvoorbeeld tatoeages.



Slide 32 - Slide

 Genotype & Fenotype
(Plotselinge) verandering
= modificatie
(Plotselinge) verandering
= mutatie

Slide 33 - Slide

Aan de slag
Maken opdr. 1,2, 4 ,6,7,8, 9 en 10

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video