What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
pallas 22A
werkwoorden
1 / 34
next
Slide 1:
Slide
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
This lesson contains
34 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
werkwoorden
Slide 1 - Slide
praesens
imperfectum
aoristus
futurum
ἐγένετο (r.1)
ἐβασίλευσεν ( r.2)
λέγεται (r.3)
ἔμελλον (r.4)
εἶπεν (r.5)
πλήξω (r.6)
ἀποφανῶ (r.6)
ἔστι (r.7)
Slide 2 - Drag question
sigmatisch futurum
futurum atticum
futurum passief
πλήξω (r.6)
ἀποφανῶ (r.6)
Slide 3 - Drag question
indicativus
imperativus
infinitivus
participium
coniunctivus
σχήσειν (r.4)
ἐλθὼν ( r.4)
ποιησαμένη (r.8)
φυτεύσω (r.9)
οὖσα (r.10)
ἔσομαι (r. 12)
δικάσωσιν(r. 13)
Slide 4 - Drag question
Welk gebruik va de coniunctivus is δικάσωσιν?
A
adhortativus
B
finalis
C
futuralis
D
generalis
Slide 5 - Quiz
Waarmee congrueren de volgende ptc's? Citeer de Griekse tekstelementen.
ἔχων (r. 1)
ἐλθὼν (r. 4)
ποιησαμένη (r. 8)
οὖσα (r. 10)
βουλευσάμενοι (r. 14)
ὀργισθεὶς (r. 18)
Slide 6 - Slide
futurum
actief
futurum
medium
futurum
passief
κριθήσεται (r.15)
ὀνομάσει (r.17)
ἔσται (r.17)
Slide 7 - Drag question
naamwoorden
Slide 8 - Slide
Welke naamval en functie heeft:
σῶμα (r.1)
A
nom - onderwerp
B
nom - praedicatieve bepaling
C
acc- lijdend voorwerp
D
acc- bijwoordelijke bepaling
Slide 9 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
πρῶτος (r.2)
A
nom - onderwerp
B
nom - praedicatieve bepaling
C
acc- lijdend voorwerp
D
acc- bijwoordelijke bepaling
Slide 10 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
πόλεις (r.3)
A
nom - onderwerp
B
nom - praedicatieve bepaling
C
acc- lijdend voorwerp
D
acc- bijwoordelijke bepaling
Slide 11 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
τιμὰς ἰδίας (r.4)
A
nom - onderwerp
B
nom - praedicatieve bepaling
C
acc- lijdend voorwerp
D
acc- bijwoordelijke bepaling
Slide 12 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
τὴν Ἀττικὴν (r.5)
A
nom - onderwerp
B
nom - praedicatieve bepaling
C
acc- lijdend voorwerp
D
acc- bijwoordelijke bepaling
Slide 13 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
σχῆμα (r.7)
A
nom - onderwerp
B
nom - praedicatieve bepaling
C
acc- lijdend voorwerp
D
acc- bijwoordelijke bepaling
Slide 14 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
τῇ τριαίνῃ (r.5)
A
dat- meewerkend voorwerp
B
dat- bijwoordelijke bepaling na vz
C
dat- causae
D
dat- instrumenti
Slide 15 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
τῇ πέτρᾳ (r.7)
A
dat- meewerkend voorwerp
B
dat- bijwoordelijke bepaling na vz
C
dat- causae
D
dat- instrumenti
Slide 16 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
τῇ Ἀκροπόλει (r.9)
A
dat- meewerkend voorwerp
B
dat- bijwoordelijke bepaling na vz
C
dat- causae
D
dat- instrumenti
Slide 17 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
ἡ ἐλαία (r.10)
A
nom-onderwerp
B
nom- naamwoordelijk deel
C
nom- praedicatieve bepaling
D
gen- 'onderwerp' in de GEN ABS
Slide 18 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
Ἔριδος (r.11)
A
nom-onderwerp
B
nom- naamwoordelijk deel
C
nom- praedicatieve bepaling
D
gen- 'onderwerp' in de GEN ABS
Slide 19 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
αὐτὸς (r.12)
A
nom-onderwerp
B
nom- naamwoordelijk deel
C
nom- praedicatieve bepaling
D
gen- 'onderwerp' in de GEN ABS
Slide 20 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
δικαστὴς (r.12)
A
nom-onderwerp
B
nom- naamwoordelijk deel
C
nom- praedicatieve bepaling
D
gen- 'onderwerp' in de GEN ABS
Slide 21 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
Οὗτοι (r.13)
A
nom-onderwerp
B
nom- naamwoordelijk deel
C
nom- praedicatieve bepaling
D
gen- 'onderwerp' in de GEN ABS
Slide 22 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
τοῦ Κέκροπος (r.15)
A
nom-onderwerp
B
nom- naamwoordelijk deel
C
nom- praedicatieve bepaling
D
gen- 'onderwerp' in de GEN ABS
Slide 23 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
αὕτη (r.16)
A
nom-onderwerp
B
nom- naamwoordelijk deel
C
nom- praedicatieve bepaling
D
gen- 'onderwerp' in de GEN ABS
Slide 24 - Quiz
Welke naamval en functie heeft:
πρώτη (r.16)
A
nom-onderwerp
B
nom- naamwoordelijk deel
C
nom- praedicatieve bepaling
D
gen- 'onderwerp' in de GEN ABS
Slide 25 - Quiz
verwijswoorden
Slide 26 - Slide
Wat is het antecedent van αἱς (r. 4)
A
καταλαβεσθαι
B
πολεις
C
τοις θεοις
D
τιμας ἰδιας
Slide 27 - Quiz
Naar wie verwijst:
Ἐγὼ (r.5)
A
Poseidon
B
Athena
C
Poseidon en Athene
D
Zeus
Slide 28 - Quiz
Naar wie verwijst:
τουτον (r. 8)
A
Poseidon
B
Athena
C
Poseidon en Athene
D
Zeus
Slide 29 - Quiz
Naar wie verwijst:
Ἐγὼ (r.9)
A
Poseidon
B
Athena
C
Poseidon en Athene
D
Zeus
Slide 30 - Quiz
Naar wie verwijst:
ἀμφοῖν (r.11)
A
Poseidon
B
Athena
C
Poseidon en Athene
D
Zeus
Slide 31 - Quiz
Naar wie verwijst:
αὕτη (r.16)
A
Poseidon
B
Athena
C
Poseidon en Athene
D
Zeus
Slide 32 - Quiz
GEN ABS
Noteer uit de volgende zinnen de GEN ABS
(dus (zelfst.) naamwoord
en
participium in het Grieks):
r. 11 t/m 12
r. 14 t/m 16
r. 17 t/m 19
Slide 33 - Slide
Vragen
r. 3 ἔδοξε τοῖς θεοῖς πόλεις καταλαβέσθαι: waarom besloten ze dit te doen? Citeer als antwoord het Griekse tekstelement.
r. 12 τοὺς δώδεκα θεοὺς: Waarom is dit aantal hier bijzonder? Leg in eigen woorden.
r. 16-17: Ἡ δ’ Ἀθηνᾶ τὴν πόλιν ἀφ’ ἑαυτῆς ὀνομάσει καὶ τὸ ὄνομα Ἀθῆναι ἔσται: Leg uit dat dit een tautologie is.
Slide 34 - Slide
More lessons like this
9 maart
March 2020
- Lesson with
19 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
18 maart
March 2020
- Lesson with
17 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
26A r. 1-9
October 2021
- Lesson with
30 slides
Latijn
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
'Apollo' (opfristaak gramm. september)
September 2024
- Lesson with
27 slides
Grieks
Secundair onderwijs
pallas 21A
March 2024
- Lesson with
29 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
20c vanaf r.10
June 2019
- Lesson with
27 slides
Middelbare school
pallas 22a vertaling
November 2020
- Lesson with
16 slides
Grieks
WO
Studiejaar 4
13B-1
September 2019
- Lesson with
31 slides
Middelbare school