Zinnen maken

Zinnen maken
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Zinnen maken

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Hoe maak je zinnen? 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

De rest: tijd of plaats
De rest staat op de derde plaats, na het eerste werkwoord. Het kan een tijd of een plaats zijn. De tijd staat vaak voor de plaats. Kijk naar de voorbeelden:
1. Mijn zoon woont in Den Haag.
2. In woon al 56 jaar in dit huis
3. Mijn vrouw woont pas twee jaar in Nederland.
4. Mijn dochter gaat volgende maand in Rotterdam wonen


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

De rest: wie of wat
De rest kan dus tijd of plaats zijn. Maar het kan ook wie of wat zijn. Kijk naar de voorbeelden:

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Ik ga om 8 uur naar mijn werk.

Wat is de tijd?
A
om 8 uur
B
ga
C
naar mijn werk
D
Ik

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Ik doe 's ochtends boodschappen bij de Aldi.
Wat is de plaats?
A
's ochtends
B
boodschappen
C
Ik
D
bij de Aldi

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Khalid fietst vaak naar school.

Wat is het werkwoord?
A
Khalid
B
fietst
C
vaak
D
naar school

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Ik koop donderdag een nieuwe auto bij de dealer.
Wat is: een nieuwe auto?
A
de tijd
B
de plaats
C
wie of wat
D
het werkwoord

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Julia verhuist in mei naar Hengelo.

Wat is: in mei?
A
de tijd
B
de plaats
C
het werkwoord
D
wie of wat

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Ik ga vanavond naar een restaurant.

Wat is: een restaurant?
A
het werkwoord
B
de tijd
C
wie of wat
D
de plaats

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Maak een zin:
deze week - heeft - hij - Nederlandse les - op school

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin:
meteen - doet - in een zak - de dief - het geld

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin:
meteen - legt - de vrouw - in de koelkast - het vlees

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin:
leest - de man - in het park - de krant - vaak

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin:
al 3 jaar - heeft - mijn vrouw - een baan - in Weert

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin:
morgen - (brengen) - naar het station - ik - mijn vriend

Slide 16 - Open question

Let op het vervoegen van het werkwoord!
Maak een zin:
vanavond - (hebben) - mijn zoon - een afspraak - op school

Slide 17 - Open question

Let op het vervoegen van het werkwoord!
Maak een zin:
bij de buurvrouw - (drinken) - ik - elke zaterdag - een kopje koffie

Slide 18 - Open question

Let op het vervoegen van het werkwoord!
Maak een zin:
op de markt - (doen) - hij - elke zaterdag - de boodschappen

Slide 19 - Open question

Let op het vervoegen van het werkwoord!
Maak een zin:
morgen - (eten) - wij - spaghetti - bij de buren

Slide 20 - Open question

Let op het vervoegen van het werkwoord!