Unit 0 lesson 1 Articles, Pronouns, To be

Today's lesson
Articles (Lidwoorden)
Pronouns (voornaamwoorden)
To be (zijn)

1 / 43
next
Slide 1: Slide
EngelsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Today's lesson
Articles (Lidwoorden)
Pronouns (voornaamwoorden)
To be (zijn)

Slide 1 - Slide

WRITING
volg de instructies 
op de hand-out


timer
30:00

Slide 2 - Slide

Articles
(lidwoorden)

Slide 3 - Slide

Articles / Lidwoorden
Nederlands de of het 
Engels the

 Nederlands een 
Engels a of an

Slide 4 - Slide

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:

a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 5 - Slide

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker:

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 6 - Slide

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hem hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je a.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of - h -> dan gebruik je an.


 

Slide 7 - Slide

Voorbeelden
an hour  (je hoort our)
an honor (je hoort onour)
a university (je hoort juniversity)
a uniform (je hoort juniform)
a European (je hoort jeuropean)

Slide 8 - Slide

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 9 - Quiz

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 10 - Quiz

a of an?
..... banana
A
a
B
an

Slide 11 - Quiz

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 12 - Quiz

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 13 - Quiz

a of an?
.... hour
A
a
B
an

Slide 14 - Quiz

Ik weet hoe ik 'a' en 'an' moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Check your letter
Heb jij de juiste articles gebruikt in jouw text?

timer
3:00

Slide 16 - Slide

Pronouns
(voornaamwoorden)

Slide 17 - Slide

Schrijf op:
het rijtje voornaamwoorden in het Nederlands

Slide 18 - Open question

Schrijf op:
het rijtje voornaamwoorden in het Engels

Slide 19 - Open question

Personal Pronouns
I
You
She
We
You
They
He
It
Jij/je
Wij/we
Zij/ze
Ik
Jullie
Hij
Zij
Het

Slide 20 - Drag question

ik weet wat de pronouns (voornaamwoorden) zijn in het Engels
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

To be (zijn)

Slide 22 - Slide

Wat betekent 'to be' in het Nederlands?
A
zijn
B
zijn/worden
C
worden
D
heb

Slide 23 - Quiz

Schrijf het rijtje op van het werkwoord 'to be' mÊt de pronouns (voornaamwoorden)

Slide 24 - Open question

Welke vorm van to be hoort bij
I
A
is
B
are
C
am
D
be

Slide 25 - Quiz

Welke vorm van to be hoort bij
HE/SHE/IT

A
are
B
am
C
be
D
is

Slide 26 - Quiz

Welke vorm van to be hoort bij
WE, YOU, THEY
A
be
B
am
C
is
D
are

Slide 27 - Quiz

(to be)
We ..... at school.
A
am
B
are
C
is

Slide 28 - Quiz

Ontkenningen met To Be
Voor een ontkenning gebruik je het woord 'not'
I am not.., he is not..
Je kan het ook afgekort gebruiken:
He isn't.. we aren't..

Slide 29 - Slide

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
A
He am not
B
He are not
C
He is not

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
A
We am not
B
We are not
C
We is not

Slide 31 - Quiz

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
They ..... in the house.
A
'm not
B
're not
C
's not

Slide 32 - Quiz

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
I ..... into singing.
A
'm not
B
're not
C
's not
D
amn't

Slide 33 - Quiz

Ik weet hoe ik het werkwoord 'to be' moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Check your letter
Heb jij het werkwoord "to be" (am/is/are) goed gebruikt in je text?
timer
3:00

Slide 35 - Slide

TO HAVE GOT
To have got = hebben. Dit is ÊÊn van de belangrijkste werkwoorden in de Engelse taal.

I have got -> I have got two dogs.
You have got -> ...
He / she / it has got -> ...

We have got -> ...
They have got -> ...

Slide 36 - Slide

TO HAVE GOT
We kunnen het werkwoord ook afkorten.

I have got -> I've got
You have got -> You've got
He has got -> He's got
She has got -> She's got
It has got -> It's got
We have got -> We've got
They have got -> They've got

Slide 37 - Slide

Welke vorm van to have got hoort bij
I, you, we, they?
A
have got
B
has got

Slide 38 - Quiz

Welke vorm van to be hoort bij
he / she / it?

A
have got
B
has got

Slide 39 - Quiz

Wat betekent to have got in het Nederlands?
A
zijn
B
zijn / worden
C
worden
D
hebben

Slide 40 - Quiz

Wij hebben twee fietsen
A
We are two bikes
B
We've two bikes
C
We got two bikes
D
We have got two bikes

Slide 41 - Quiz

What did we do
You learned how to use articles in your writing
You learned how to use HAVE GOT

Slide 42 - Slide

HOMEWORK
Do 0.1 and 0.3 in MyEnglishLab
Study the wordlist Unit 1 (see google classroom)

Slide 43 - Slide