7/3 1h spelling meervoud

Presentaties

Snel gaan zitten.
Spullen pakken.
In de LessonUp.
In stilte wachten tot we beginnen!

timer
20:00
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Presentaties

Snel gaan zitten.
Spullen pakken.
In de LessonUp.
In stilte wachten tot we beginnen!

timer
20:00

Slide 1 - Slide

Spelling

Slide 2 - Slide

Lesplanning

  • Presentaties
  • Toetsbespreking zakelijk lezen
  • Wat weet je al?
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten 

Slide 3 - Slide

Toetsbespreking 


Toets: zakelijk lezen, vorige periode
Pak een kleurpotlood of stift.
Noteer in je schrift wat je fout had aan de vraag en of dat kennis/leren was of toepassen/oefenen


Slide 4 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les(sen serie):
  • weet je wat het verschil is tussen regelwoorden en leerwoorden
  • kan je woorden in de meervoud spellen

Slide 5 - Slide

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 6 - Mind map


Slide 7 - Open question

Meervoud van garage
A
garage's
B
garages

Slide 8 - Quiz

Meervoud van foto
A
fotos
B
foto's

Slide 9 - Quiz

meervoud van etui

Slide 10 - Open question

Regelwoorden

Voor sommige moeilijke woorden bestaan regels. In het Nederlands schrijf je skietje, en niet ski’tje. Je schrijft waterskiën, en niet waterskieën. Dit wordt bepaald door spellingsregels.


Slide 11 - Slide

Leerwoorden

Er zijn echter ook moeilijke woorden waarvoor geen regels gelden. Je schrijft creatief met een -c, en kroket met een -k. Cirkel schrijf je aan het begin met een -c en met een -k middenin, maar circus schrijf je met twee keer een -c. Product schrijf je met een -c en gezakt met een -k. Er zijn woorden die precies hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft en die niets met elkaar te maken hebben (homofone woorden), zoals rouw en rauw. Hiervoor zijn geen regels, dergelijke woorden moet je leren (of opzoeken).

Slide 12 - Slide

Hoe leer je zulke woorden?


  • Laat je overhoren.
  • Schrijf de woorden zorgvuldig op. Netheid is belangrijk bij spelling!
  • Verbeter foute woorden met een opvallende, andere kleur, bijvoorbeeld rood.
  • Noteer de foutgeschreven woorden daarna drie keer in de goede versie.
  • Je kunt beter drie dagen lang twintig minuten leren, dan één dag een uur.

Slide 13 - Slide

Meervouden op -en
tent tenten
vraag vragen
man mannen
huis huizen
brief brieven
Je past de spelling aan de uitspraak aan als dat nodig is!

Slide 14 - Slide

Meervoud
Bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten. De meeste meervouden eindigen op -(e)n, iets minder eindigen op een -s, en een enkel meervoud eindigt op -eren (volkeren, kinderen, runderen).

Medeklinkers aan het eind worden verdubbeld als dat nodig is voor de uitspraak:
bed - bedden
atlas - atlassen
trap - trappen
vis - vissen

Slide 15 - Slide

Meervoud
Medeklinkers kunnen veranderen, vooral de -f en de -s:
luis - luizen
roos - rozen
slurf - slurven
dief - dieven

Slide 16 - Slide

Meervoud
Woorden die eindigen op een klinker (a, i, o, u en y) krijgen een apostrof als je ze fout kunt uitspreken:
agenda - agenda’s
paraplu - paraplu’s
ski - ski’s
penalty - penalty’s
auto - auto’s

Slide 17 - Slide

Meervoud
Woorden die je niet fout kunt uitspreken en woorden die eindigen op de klinker -e, krijgen geen apostrof:

logé - logés
horloge - horloges
abonnee - abonnees
milieu - milieus
niveau - niveaus
etui - etuis
vakantie - vakanties
carrière - carrières

Slide 18 - Slide

Er komt een 's als het eindigt op een -Y, -O, -U, -I en -A
Je spreekt de letters uit al y-ie, o-oo, u-uu, i-ie, a-aa

baby baby's babis
risico risico's risicos
paraplu paraplu's paraplus
kiwi kiwi's kiwis
pyjama pyjama's pyjamas

Slide 19 - Slide

Moeilijke gevallen: s eraan vast als woorden eindigen op twee of drie klinkers die samen een klank vormen
aieu a-djeu eus
gameboy game-booi gameboys
etui e-twie etuis
niveau ni-voo niveaus

Maar niet bij:
cavia ca-vi-a cavia's
radio ra-di-o radio's 
Klinkers klinken hier niet samen


Slide 20 - Slide

Moeilijke gevallen: s eraan vast als het eindigt op -e, -é
Je spreekt de letters uit al e- korte e, é-ee.
er is dus geen probleem met de uitspraak/klankverandering

etage etages
paté patés



Slide 21 - Slide

Er komt een 's na afkortingen
wc wc's
tv tv's

Slide 22 - Slide

café
A
cafés
B
café's

Slide 23 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



alinea
A
meervoud op -ën
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
geen meervoud

Slide 24 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Slide

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 26 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 27 - Quiz

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 28 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord dat vóór een zelfstandig naamwoord staat, krijgt een -e:

de rode auto
de mooie mountainbike
het verbrande huis

Slide 29 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord - uitzonderingen
Een bijvoeglijk naamwoord voor een onzijdig zelfstandig naamwoord krijgt geen -e als er geen lidwoord of voornaamwoord voor staat, of als er ‘ een’ of ‘geen’ voor staat:

Zo, intelligent antwoord!
Nou, dat is een intelligent antwoord.
Dat is geen intelligent antwoord.

Slide 30 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord - stof of materiaal 
Bijvoeglijke naamwoorden die een stof of materiaal uitdrukken, eindigen op -en:

een linnen theedoek
zijn zijden stropdas
een houten roeiboot
de gouden medaille

Slide 31 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord - ‘nieuwe’ stoffen 
‘Nieuwe’ stoffen schrijf je als bijvoeglijk naamwoord vaak weer zonder -en:

een plastic tas
een aluminium vliegtuig
De Vlamingen hebben het Engelse woord plastic vernederlandst: zij spreken van een ‘plastieken’ fles.

Slide 32 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord - afgeleid van onregelmatig werkwoord
Bijvoeglijke naamwoorden die van een onregelmatig werkwoord zijn afgeleid, eindigen, net als het voltooid deelwoord, op -en:

de vertrokken minnaar
de gelopen race
de uitgezonden soldaat

Slide 33 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord - schrijf je nooit op extra d of t, wel dd of tt
Je schrijft een bijvoeglijk gebruikt werkwoord nooit met een extra –d of –t. Uiteraard schrijf je wel een dubbel –d of dubbel –t als dat nodig is voor de uitspraak:
De geredde prinses
De geklede prinses
De verrotte appels
De grote appels
De uitgeputte hardloper
De uitgeruste hardloper
De bekladde auto’s

Slide 34 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord - op z'n Frans
In het Frans wordt een bijvoeglijk naamwoord bijna altijd achter het zelfstandige naamwoord gezet waar het bij hoort:

een rode roos = une rose rouge
Sommige bijvoeglijke naamwoorden kun je voor en achter het zelfstandige naamwoord zetten. Maar de betekenis verandert dan wel:

un brave homme = een beste man
un homme brave = een dappere man

Slide 35 - Slide

Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden
Een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord waar een zaak mee bedoeld wordt, eindigt op een -e. 
Wanneer er meerdere personen mee worden bedoeld, eindigt het zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoord op -en:

Sommige dove katten komen niet graag buiten. (dove = bvn)
De dove zijn iets minder actief. (dove = zelfstandig gebruikt, geen personen) 
Dove mensen kunnen zich goed redden met gebarentaal. (dove = bvn)
Ook steeds meer video's zijn door doven goed te volgen door de ondertiteling. (doven = zelfstandig gebruikt bij personen) 

Slide 36 - Slide

Toch niet zelfstandig
Soms lijkt het alsof bijvoeglijke naamwoorden zelfstandig worden gebruikt, maar is dit niet het geval. Ergens in de dezelfde zin of in de zin ervoor staat dan toch het zelfstandige naamwoord dat erachter hoort. Het bijvoeglijke naamwoord krijgt dan ook geen -n:

Witte en grijze wolken raasden langs de hemel, de donkere lieten het flink regenen.
   Witte en grijze wolken raasden langs de hemel, de donkere wolken lieten het flink regenen. 

De snelste sporters kregen een medaille, de langzaamste kregen niets.
   De snelste sporters kregen een medaille, de langzaamste sporters kregen niets. 

Slide 37 - Slide

Cijfers en getallen
De meeste getallen schrijven we in cijfers, maar sommige getallen schrijven we in letters.
Welke in letters?
- Getallen van één tot en met twintig --> De regel is dat je in een gewone tekst de hele getallen tot en met twintig als woord schrijft: Vier leerlingen gingen naar huis.
Let op: Boven de twintig worden cijfers gebruikt: 28 leerlingen gingen fietsen.
Wanneer je in een zin een getal boven en een getal onder de twintig schrijft, gebruik je cijfers:
Van de 22 leerlingen hadden er 17 een voldoende.
- Alle ronde getallen:  tientallen, honderdtallen, duizendtallen. Je schrijft dus: veertig, zeshonderd, vijfduizend. Ook schrijf je: honderdduizend, miljoen, miljard, biljoen: De aarde ontstond 4,57 miljard jaar geleden.Ruim vier miljard jaar geleden ontstond de aarde.
- Bij exacte eenheden als snelheid, gewicht, maat, afstand en dergelijke gebruik je cijfers:
Hij fietst 15 km per uur. Gebruik 12 gram zout en 25 gram suiker.

Gaat het om een jaartal, gewicht, maat, bedrag, snelheid of een andere eenheid, gebruik dan wel cijfers (bijv. huisnummer, telefoonnummer)



Slide 38 - Slide

Werk voor de deze les en de volgende les + huiswerk: 

Werkboek deel 1, blz. 174,  deel 1, opdr. 9 + deel 2, 1 t/m 7


Wat  niet af is = huiswerk
Klaar = lezen uit je leesboek
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
10:00

Slide 39 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les(sen serie):
  • weet je wat het verschil is tussen regelwoorden en leerwoorden
  • kan je woorden in de meervoud spellen

Slide 40 - Slide

Ik weet wat het verschil is tussen regelwoorden en leerwoorden


😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Ik kan je woorden in de meervoud spellen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 43 - Open question

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 44 - Open question