Les 8 A2



Hoe gaat het met je?
 Check in
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson



Hoe gaat het met je?
 Check in

Slide 1 - Slide

Check in
Schrijf in 3 woorden op hoe je week/weekend is gegaan.

Slide 2 - Slide

Les 8
1.  Spreekoefening een feestje
2. Woorden 
3. Grammatica  voegwoorden
4. Spreekoefening Feestje
5. Spreekoefening Een kaartje sturen
6. Tegenstellingen

Slide 3 - Slide

woorden

is jarig
de geboorte
noemen
de lengte
het gewicht
wens
gecondoleerd
sterkte
overleden
de baan
het stadhuis
het huwelijk
verdrietig
afscheid genomen
de begrafenis

Slide 4 - Slide

maak de zinnen af
1. Op zaterdag ..............(begrafenis)
2. Ik ........................(verdrietig)
3. Volgende week.....................(jarig)
4. Ik wens...........................(sterkte)

Slide 5 - Slide

Voegwoorden
maar, omdat, want, dus, als, maar

Slide 6 - Slide

Voegwoorden
Voegwoorden maken van 2 zinnen één zin.
Ik ga eten, want ik heb honger   (reden)
Ik ga slapen, want ik ben moe

Let op: 
Ik ga eten, omdat ik honger heb
Ik ga slapen, omdat ik moe ben






Slide 7 - Slide

Voegwoorden
Maar    (Tegenstelling of probleem)
Ik wil eten kopen, maar  ik heb geen geld
Ik ben moe, maar ik kan niet slapen

 Als   (Tijd of moment)
Ik ga slapen, als  ik moe ben
Ik ga eten kopen, als ik geld heb

Slide 8 - Slide

Voegwoorden
Dus (Gevolg/ daarom)

Ik heb honger, dus ik ga nu eten.
Ik ben moe, dus ik ga slapen
Ik ben ziek, dus........

Slide 9 - Slide

Mijn moeder kookt rijst met kip want
A
ik ga naar school
B
dat vinden we lekker
C
ze moet slapen

Slide 10 - Quiz

Ik wil gaan eten maar
A
ik heb geen honger
B
de koelkast is leeg

Slide 11 - Quiz

Ik ga sporten als
A
de club is open
B
de club open is

Slide 12 - Quiz

Ik heb goed geslapen dus
A
ik voel me fit
B
ik ben nog moe

Slide 13 - Quiz

Ik ga vroeg naar bed omdat
A
Ik moet werken om 7uur
B
Ik om 7uur moet werken

Slide 14 - Quiz

Maak de zin af:
Ik slaap slecht, want

Slide 15 - Open question

Maak de zin af:
Mijn schoenen zijn kapot, dus ....

Slide 16 - Open question

Maak de zin af:
Ik wil gaan wandelen maar ....

Slide 17 - Open question

'Ik werk in een winkel en ......'


A
... ik loop stage in een restaurant
B
...loop ik loop in een restaurant.

Slide 18 - Quiz

'Ik ben ziek, maar ik voel me goed.'

Wat is het voegwoord (conjunctie)?
A
ik
B
maar
C
ben
D
niet

Slide 19 - Quiz

Ik ben ziek, ........ ik ga niet werken.
A
want
B
dus
C
en
D
maar

Slide 20 - Quiz

Voegwoorden zijn niet gemakkelijk, __________ ik het een beetje begin te snappen.
A
zodat
B
omdat
C
hoewel
D
zodra

Slide 21 - Quiz

spreekoefening
Wanneer was het laatste feestje waar je naartoe ging?
Wat eet en drink je graag op een feestje?
Wat doe je op een feestje? Dansen, praten, spelletjes spelen?
Heb je weleens een feestje georganiseerd? Wat heb je toen gedaan?
Wat is jouw ideale feestje?

Slide 22 - Slide

Kaart versturen
1. Je opa is jarig. Wat doe je?
2. Je collega is ziek. Wat doe je?
3. Je vriendin heeft een baby gekregen. Wat doe je?
4. Stuur jij nog wel eens kaarten? 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat wil je volgende week leren?

Slide 25 - Slide