Voegwoorden A2 th 5 -Omdat, als, maar, want, dus

Voegwoorden
maar, omdat, want, dus, als, maar
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolMBOLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Voegwoorden
maar, omdat, want, dus, als, maar

Slide 1 - Slide

Voegwoorden
Voegwoorden maken van 2 zinnen één zin.
Ik ga eten, want ik heb honger   (reden)
Ik ga slapen, want ik ben moe

Let op: 
Ik ga eten, omdat ik honger heb
Ik ga slapen, omdat ik moe ben






Slide 2 - Slide

Voegwoorden
Maar    (Tegenstelling of probleem)
Ik wil eten kopen, maar  ik heb geen geld
Ik ben moe, maar ik kan niet slapen

 Als   (Tijd of moment)
Ik ga slapen, als  ik moe ben
Ik ga eten kopen, als ik geld heb

Slide 3 - Slide

Voegwoorden
Dus (Gevolg/ daarom)

Ik heb honger, dus ik ga nu eten.
Ik ben moe, dus ik ga slapen
Ik ben ziek, dus........

Slide 4 - Slide

Mijn moeder kookt rijst met kip want
A
ik ga naar school
B
dat vinden we lekker
C
ze moet slapen

Slide 5 - Quiz

Ik wil gaan eten maar
A
ik heb geen honger
B
de koelkast is leeg

Slide 6 - Quiz

Ik ga sporten als
A
de club is open
B
de club open is

Slide 7 - Quiz

Ik heb goed geslapen dus
A
ik voel me fit
B
ik ben nog moe

Slide 8 - Quiz

Ik ga vroeg naar bed omdat
A
Ik moet werken om 7uur
B
Ik om 7uur moet werken

Slide 9 - Quiz

Maak de zin af:
Ik slaap slecht, want

Slide 10 - Open question

Maak de zin af:
Mijn schoenen zijn kapot, dus ....

Slide 11 - Open question

Maak de zin af:
Ik wil gaan wandelen maar ....

Slide 12 - Open question

Maak de zin af:
Ik ga naar de sportschool als ....

Slide 13 - Open question

Maak de zin af:
Ik ga naar de les omdat ......

Slide 14 - Open question

Opdracht
Maak de opdrachten van het stencil.

Klaar: samen spreken 

Slide 15 - Slide