8.4: inkomsten en uitgaven

8.4: inkomsten en uitgaven 

1 / 17
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

8.4: inkomsten en uitgaven 

Slide 1 - Slide

Programma
- Leerdoelen
- Uitleg 
-Filmpje 
- Opdracht 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Aan het einde van deze les kan je aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat het verschil tussen recreatie en toerisme is. 


Slide 3 - Slide

Waar geef je je geld aan uit?

Slide 4 - Mind map

Vrije tijd
  • Recreatie = vrijetijdsbesteding
  • Als je gaat reizen voor deze vrijetijdsbesteding, dan is het toerisme.

Toerisme en recreatie zorgen voor veel werkgelegenheid

Slide 5 - Slide

Verschil recreatie en toerisme
Recreatie = kaartjes kopen voor een voetbalwedstrijd 
Toerisme = op vakantie gaan naar een land voor recreatie 

Recreatie en toerisme = een voetbalwedstrijd in een vakantieland bezoeken.

Slide 6 - Slide

Vakantie kiezen
De vakantie die je kiest hangt af van: 
  • Wat je wil gaan doen
  • Je budget: het geld dat je kan uitgeven

Slide 7 - Slide

Inkomsten en uitgaven
  • Inkomsten = al het geld dat je binnen krijgt
  • Uitgaven = alles waar je geld aan uitgeeft
  • Begroting = overzicht van alle inkomsten en uitgaven

Slide 8 - Slide

Wat kan je doen als je geld te weinig hebt?
Lenen = geld krijgen dat je later terug moet betalen :
  • Bij familie/vrienden
  • Bij de bank --> bij de bank moet je niet alleen je geld terugbetalen, maar ook de rente (= kosten voor het lenen van het geld) 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Wat kan je doen met geld dat je over hebt?
  • Sparen = een deel van je inkomsten niet uitgeven maar bewaren en daar later meer geld aan toevoegen
  • Beleggen = iets kopen waarvan je hoopt dat het meer waard wordt zodat je het dan met winst weer kunt verkopen

Slide 11 - Slide

Wat is je budget?
A
Het geld dat je kan uitgeven
B
Overzicht van alle inkomsten en uitgaven
C
Een deel van je inkomsten
D
Een deel van je uitgaven

Slide 12 - Quiz

Je hebt nog zes maanden tot je op zomervakantie gaat met vrienden. De reis en verblijf zijn al betaald, maar je hebt nog niets om door uit te geven aan activiteiten. Wat kan je het beste doen?
A
Lenen
B
Beleggen
C
Sparen
D
Aandelen kopen

Slide 13 - Quiz

Als je bij een bank geld leent, moet je alleen het bedrag terugbetalen dat je hebt geleend.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Aan de slag!
Ik deel een kruiswoordpuzzel uit! Die moeten jullie in duo's maken. Je mag gebruik maken van het boek. 

Als je klaar bent maak 8.4 op Leerplein M. 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Leerdoelen
  • Aan het einde van deze les kan je aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat het verschil tussen recreatie en toerisme is. 
  • Aan het einde van deze les kan je twee kenmerken noemen van een begroting.
  • Je kan uitleggen wat het beste om te doen is als je geld te kort komt of geld overhoudt. 

Slide 17 - Slide