Dag 3 - Thema 9 - roze

Nieuwe woorden
Thema 9: Technologie
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Nieuwe woorden
Thema 9: Technologie

Slide 1 - Slide

de euro
  • het geld in Nederland
  • het geld in bijna alle landen van Europa 
  • de euro - de euro's 
  • zin: Dat boek kost tien euro.
  • zin: Ik leg 5 losse euro's op de tafel.

Slide 2 - Slide

geweldig
  • heel goed
  • heel mooi
  •  heel leuk
  • zin: Ik vind die film geweldig.
  • zin: Dat heb je geweldig goed gedaan.

Slide 3 - Slide

goedkoop
  • kost niet veel geld 
  • niet duur
  • zin: Deze fiets is goedkoop.
  • zin: Het brood kost maar        € 1,00 en dat is heel goedkoop.

Slide 4 - Slide

hoeven
  • nodig zijn 
  • wel of niet
  • werkwoord
  • ik hoef - wij hoeven
  • zin: Ik hoef geen thee.
  • zin: Wij hoeven vandaag niet te helpen.

Slide 5 - Slide

het hotel
  • een gebouw waar je één of meer nachten slaapt
  •  je betaalt per nacht 
  • het hotel - de hotels
  • zin: Ik slaap vannacht in een duur hotel.

Slide 6 - Slide

iedereen
  • alle mensen 
  • zin: Iedereen mag meedoen.
  • zin: Iedereen kijkt naar de tv.
  • zin: De hond blaft naar iedereen.

Slide 7 - Slide

iemand
  • een persoon 
  • wie? je weet geen naam
  • zin: Ik zie daar iemand lopen.
  • zin: Iemand doet de deur open.

Slide 8 - Slide

Hij loopt door de klas.
Ik geef het boek door aan mijn buurvrouw.
Loop maar door.
Hoe gaat het ermee?
Ik heb een lepel en ik eet ermee.
Dat boek kost tien euro.
Ik leg 5 losse euro's op de tafel
Ik vind de film geweldig.
Dat heb je geweldig goed gedaan.
Het brood kost maar € 1,00 en dat is heel goedkoop.

Slide 9 - Slide

Wat betekent : geweldig
A
helemaal
B
een beetje
C
ruzie
D
heel erg

Slide 10 - Quiz

Welke afbeelding hoort bij
goedkoop
(meer antwoorden mogelijk)
A
B
C
D

Slide 11 - Quiz

In de vakantie hoef jij niet ....................

Slide 12 - Open question

het hotel

Slide 13 - Drag question

Welk woord staat hier?
eiedrene
A
eendrein
B
neederin
C
derienee
D
iedereen

Slide 14 - Quiz

Ik heb iemand gezien.
Ik heb iemand gehoord.
Ik ruik iemand. Ik voel iemand.
Wie is iemand?
A
een dier
B
een ding
C
een persoon
D
een boom

Slide 15 - Quiz