vrijdag 12 feb

• Latijn
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

benoem

naamval (nom/gen/dat/acc/abl)

getal (ev/mv)

geslacht en/of persoon

(1/2/3-M/F/N)

vb: ego: nom ev 1

ea: nom ev 3 F

benoem: mihi

te

eae

eis

vobis

eum

nobis

tu

eos

Ik roep jou. Jij hoort mij niet.
ik, jou, jij, mij: nu in het Latijn:

Ik roep jou. Jij hoort mij niet.
ik, jou, jij, mij: functie

Vader betaalt voor ons de bioscoopkaartjes. Wij vertellen aan hem waarover de film gaat.
voor ons, wij, aan hem: functie?

Vader betaalt voor ons de bioscoopkaartjes. Wij vertellen aan hem waarover de film gaat.
voor ons, wij, aan hem: nu in het Latijn

De lerares begroet de meisjes. Zij begroeten haar.
zij, haar: nu in het Latijn

De lerares begroet de meisjes. Zij begroeten haar.
zij, haar: functie?

Kennen jullie de jongens? Ja, zij zijn jullie bekend.
zij, jullie: nu in het Latijn

Kennen jullie de jongens? Ja, zij zijn jullie bekend.
zij, jullie: functie

Omdat oma jarig is, zingen de kinderen een liedje voor haar. Zij geeft hun een ijsje.
voor haar, zij, hun: nu in het Latijn.

Omdat oma jarig is, zingen de kinderen een liedje voor haar. Zij geeft hun een ijsje.
voor haar, zij, hun: functie?