V4 Le pronom interrogatif

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
  • le pronom interrogatif
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
  • le pronom interrogatif

Slide 1 - Slide

Op welke manier kan ik een zin vragend maken?

Slide 2 - Open question

Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif

Het Frans kent 3 manieren om een zin vragend te maken.
Tu vas partir.
  1. Vraagteken erachter zetten
Tu vas partir ?
   2. Zet est-ce que voor de zin
Est-ce que tu vas partir?
   3. Inversie: draai onderwerp en persoonsvorm om
Vas-tu partir?



Slide 3 - Slide

Welke pronoms interrogatifs (vragende voornaamwoorden) ken je in het Frans (of Nederlands)

Slide 4 - Open question

Les pronoms interrogatifs
Hoe
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Hoeveel
Waarom
Comment
Qu'est-ce que
Quand
Qui
Pourquoi
Combien

Slide 5 - Drag question

Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif







WIE
Als wie het onderwerp is, gebruik je qui of qui est-ce qui.

Qui est ton prof préféré?                       Wie is je favoriete leraar?
Qui est-ce qui est ton prof préféré?     Wie is je favoriete leraar?

Als wie het lijdend voorwerp is, gebruik je qui of qui est-ce que

Qui as-tu vu?                                              Wie heb je gezien?
Qui est-ce que tu as vu?                             Wie heb je gezien?

Slide 6 - Slide

Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif







WAT (1)
Als je na wat een vorm van 'zijn' gebruikt én een zelfst. nmw., gebruik je quel en een vorm van être.

Slide 7 - Slide

Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif







WAT (2)
Staat er na wat géén vorm van 'zijn' + zelfst. nmw.? Kijk naar de functie in de zin.

Is wat onderwerp? Gebruik qu'est-ce qui.


Is wat lijdend voorwerp? Gebruik que/qu' gevolgd door inversie of est-ce que.

Slide 8 - Slide

Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif







De plaats van het vraagwoord - zinsvolgorde
Wanneer je het vraagwoord vooraan in de zin zet, heb je twee mogelijkheden:
 1. Vraagwoord vooraan + werkwoord + onderwerp (inversie)
    Où vas-tu?
 2. Vraagwoord + est-ce que + onderwerp + werkwoord
   Où est-ce que tu vas?
Wanneer je het vraagwoord achteraan in de zin zet, heb je één mogelijkheid:
 1. Onderwerp + werkwoord + vraagwoord
    Tu vas où?

Slide 9 - Slide

Vragend voornaamwoord - le pronom interrogatif







WELK(E)
Welk(e) is te vertalen met quel. De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord (m/v/ev/mv).

Slide 10 - Slide

Pratiquer!!!!!
Faire ex. 24 ABC, p. 78/79

Slide 11 - Slide