H1: Taalverzorging: grammatica: persoonsvorm, onderwerp, gezegde (opdracht 3 t/m 5) les 7 (NN6e)

Welkom bij Nederlands! Grammatica
 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands! Grammatica
 

Slide 1 - Slide

Les 6: Wat gaan we vandaag doen?
 H1: Taalverzorging, grammatica

  1. Huiswerk nakijken
  2. Herhalen: theorie persoonsvorm, onderwerp en gezegde
  3. Zelfstandig aan de slag
  4. Raadgedicht


Slide 2 - Slide

Lesdoelen:
Aan het einde van de les:

  • kun je de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde in een korte zin vinden.

Slide 3 - Slide

Huiswerk: Opdracht 3 blz 29
  • [titel pv = krijgen, ow = tweelingbroers], gez. = krijgen
  • 1 pv = zijn, ow = twee tweelingbroers, gez. = zijn geworden
  • 2 pv = werden, ow = de baby’s, gez. = werden geboren
  • 3 pv = wonen, ow = Ofir en Jariv Miller, gez. = wonen
  • 4 pv = heeft, ow = de tweeling, gez. = heeft
  • 5 pv = bracht, ow = Ofirs vrouw, gez. = bracht
  • 6 pv = beviel, ow = de vrouw van Jariv, gez. = beviel
  • 7 pv = ziet, ow = de vrouw, gez. = ziet
  • 8 pv = hebben, ow = de tweelingbroers, gez. = hebben gezorgd
  • 9 pv = zagen, ow = de zusters, gez. = zagen staan
  • 10 pv = begrepen, ow = ze, gez. = begrepen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Zinsdelen
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen

Zinsdeel = één woord of een groepje woorden 
                                   dat bij elkaar hoort 

Door de zinsdelen te verplaatsen kun je 
steeds nieuwe zinnen maken

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm
Hoe vindt je de persoonsvorm:
--> Vóór de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel

  • Gebruik de vraagproef: Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden.
  • Gebruik de tijdproef: Zet de zin in een andere tijd: maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom.

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm
Voorbeeld: Ik ga vandaag met Andy voetballen

Hoe vindt je de persoonsvorm?
--> Vóór de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel

Gebruik de vraagproef: Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden. 
  • Ga ik vandaag met Andy voetballen?

Gebruik de tijdproef: Zet de zin in een andere tijd: maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom.
  • Ik ging vandaag met Andy voetballen

Slide 8 - Slide

Onderwerp
Voorbeeld: Ik ga vandaag met Andy voetballen

Hoe vindt je het onderwerp?
  1.  Zoek de persoonsvorm (ga)
  2. Vraag: wie of (wat) + persoonsvorm? Het antwoord op die vraag is het onderwerp


  1. Wie of wat gaat? --> antwoord: Ik ga
  2. Onderwerp = Ik


Slide 9 - Slide

Gezegde
Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (wg). Het werkwoordelijk
gezegde zegt wat er in de zin ‘gebeurt’.

Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm), soms zijn
het er meer.

Voorbeeld: Ik ga vandaag met Andy voetballen

Alle werkwoorden in de zin? 
  • ga voetballen


Slide 10 - Slide

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opdracht 
4 en 5 op blz 28 en 29
Je mag overleggen.

Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 
15 minuten de tijd
Klaar? Meld je bij de docent.
Na 15 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. Je geeft dan je antwoord via lesson up door. Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen!

Slide 11 - Slide

Opdracht 4 blz 29: klassikaal
  • 1 gez. = zou willen zien
  • 2 gez. = heeft kunnen uploaden
  • 3 gez. = konden verdergaan skaten
  • 4 gez. = heeft laten liggen
  • 5 gez. = zal gaan maken
  • 6 gez. = kan hebben gehoord

Slide 12 - Slide

Opdracht 5 blz 29: klassikaal
  • 1 gez. = ben geweest
  • 2 gez. = heeft gelegd
  • 3 gez. = gooit
  • 4 gez. = was gekomen
  • 5 gez. = had betaald
  • 6 gez. = hebben moeten overnemen

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Huiswerk voor de volgende les


geen huiswerk

Slide 16 - Slide

Afsluiting les 7
Lesdoelen:

Nu:

  • kun je de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde in een korte zin vinden.√

Slide 17 - Slide