2.
A-chronologisch: in het verhaal worden sprongen gemaakt naar gebeurtenissen uit verleden of toekomst.
Flashbacks: in het verhaal word je meegenomen naar het verleden.
Flashforward: in het verhaal word je meegenomen naar de toekomst.
Vertelde tijd: geeft aan hoelang de gebeurtenissen in het verhaal hebben geduurd (uren, dagen, jaren…).