18-11

programma
Lezen in leesboek
uitleg opdracht
herhalen verwijswoorden, congruentie 
volgende les: verwerkingsopdracht
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

programma
Lezen in leesboek
uitleg opdracht
herhalen verwijswoorden, congruentie 
volgende les: verwerkingsopdracht

Slide 1 - Slide

lezen
Geen boek?  schrijf de theorie over van blz 159
Vrijstelling? studietijd
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Opdracht
Open plekken
relaties tussen hoofdpersonen
Stijl van de schrijver
Uitleg titel

Slide 3 - Slide

verwijswoorden
blz 154 en verder

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je hen als verwijswoord?
A
na een onderwerp
B
bij een meewerkend voorwerp
C
als het lijdend voorwerp is of na een voorzetsel

Slide 5 - Quiz

verwijswoorden (1):
vul de onderstaande zin aan met het juiste verwijswoord

Het openluchtbad is de hele zomer gesloten, omdat ... gerenoveerd moet worden.
A
hij
B
zij
C
het

Slide 6 - Quiz

verwijswoorden (2):
vul de onderstaande zin aan met het juiste verwijswoord

Nu die mooie klassieke radio het niet meer doet, moet ik .... laten repareren.
A
hem
B
haar
C
het

Slide 7 - Quiz

verwijswoorden (3):
vul de onderstaande zin aan met het juiste verwijswoord

Als de onderzoekscommissie belastende uitspraken doet, kan alleen de rechter ... het zwijgen opleggen.
A
hem
B
haar
C
het
D
ze

Slide 8 - Quiz

verwijswoorden (4):
vul de onderstaande zin aan met het juiste verwijswoord

In een concern ... zoveel vestigingen in het buitenland heeft, moet de voertaal wel Engels zijn.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 9 - Quiz

verwijswoorden (5):
vul de onderstaande zin aan met de juiste verwijswoorden

Veel mensen zijn blij met een goede vriend of vriendin ... ze alles kunnen vertellen ... hen dwarszit.


A
waaraan, wat
B
waaraan, dat
C
aan wie, wat
D
aan wie, dat

Slide 10 - Quiz

vrouwelijke uitgangen

Slide 11 - Mind map

De volgende zin is fout. Wat voor soort fout is er gemaakt?

De pinksterdagen beloven heel zonnig te worden en gaan we dus maar eens doorbrengen aan de kust.
A
Incongruentie
B
Foutieve samentrekking

Slide 12 - Quiz

CONGRUENTIE

Onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn in getal.

Dus als het onderwerp enkelvoudig is, moet de persoonsvorm ook enkelvoudig zijn. En als het onderwerp meervoudig is, moet de persoonsvorm ook meervoudig zijn. 

Gelijkheid in getal noemen we congruentie.

Slide 13 - Slide

CONGRUENTIEFOUTEN

We noemen dit ook wel INCONGRUENTIE.


Incongruentie betekent niet gelijk of niet passend.

Dat wil zeggen dat het getal (ev/mv) van het onderwerp en de persoonsvorm niet gelijk zijn.

Dit komt vaak voor bij onderwerpen die voor ons gevoel meervoud zijn, maar taalkundig enkelvoud.


Slide 14 - Slide

Wat is goed / congruent?
A
De kudde koeien staan in de wei
B
De kudde koeien staat in de wei

Slide 15 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Op Museumdag is de meeste musea gratis toegankelijk.
B
Op Museumdag zijn de meeste musea gratis toegankelijk.

Slide 16 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Een groep wielrenners viel vlak voor de finish
B
Een groep wielrenners vielen vlak voor de finish

Slide 17 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand

Slide 18 - Quiz

De toeristen wordt/worden gevraagd door te lopen.
A
wordt
B
worden

Slide 19 - Quiz

Deze jongeren streven naar een samenleving die de door hen verafschuwde normen ingericht zijn.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz