Les 2 / Woordenschat 1

Woordenschat 1
LEH3
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woordenschat 1
LEH3

Slide 1 - Slide

Wat leer je vandaag?

  • Na deze les ken je de betekenis van 7 nieuwe (moeilijke) woorden (begrijpen).
  • Na deze les kun je deze woorden gebruiken in spraak en geschrift (gebruiken). 
  • Je krijgt tips over hoe je de betekenis van een woord kunt afleiden.

Slide 2 - Slide

Begrijpen
Gebruiken
Als je de betekenis van het woord herkent wanneer je het woord leest of hoort.
Als je het woord niet alleen begrijpt, maar het woord ook zelf kunt gebruiken als je leest of schrijft.
Woorden begrijpen en gebruiken
Eerst komt 'begrijpen', daarna 'gebruiken'

Is het verschil duidelijk?

Slide 3 - Slide

Soms lees je een tekst waarin woorden staan die je niet begrijpt.

Soms lukt het om de betekenis van het woord uit de tekst te halen. Soms lukt dit ook niet.

Een goede woordenschat (het kunnen begrijpen en gebruiken van woorden) is noodzakelijk om de Nederlandse taal goed te beheersen.


Slide 4 - Slide

Hoeveel procent van de woorden uit een tekst moet je minimaal kennen om de tekst goed te kunnen begrijpen?
A
25%
B
55%
C
85%
D
100%

Slide 5 - Quiz

Hoe weet ik wat een moeilijk woord betekent?

  • Soms ken je een deel van het woord al. 
  • Probeer dan de betekenis af te leiden uit het deel van het woord dat je al kent
  • Daarvoor geef ik je een paar tips. 



Slide 6 - Slide

Waar lijkt dit woord op?

Systematisch
A
Cyste
B
Slissen
C
Systeem

Slide 7 - Quiz

Tip!
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wél kent?

Voorbeeld:
Systematisch 
Systematisch’ lijkt op het woord ‘systeem’.
Een ‘systeem’ is een manier waarop dingen georganiseerd of geregeld zijn.
Systematisch is dus iets wat op een bepaalde manier gebeurt (hoe is het georganiseerd of geregeld?)

Dankzij systematisch onderzoek konden de wetenschappers de oorzaak van de ziekte vinden.

Slide 8 - Slide

Op welk woord lijkt 'problematisch'?

Slide 9 - Mind map

Op welk woord lijkt 'halveren'?

Probeer de betekenis af te leiden.
A
Half
B
Helft
C
Veren
D
Hal

Slide 10 - Quiz

Wat hoort bij 'beleid'?
A
Regels
B
Leiding

Slide 11 - Quiz

Wat hoort bij 'belemmering'?
A
Afspraken
B
Tegenhouden

Slide 12 - Quiz

Wat hoort bij 'compensatie'?
A
Terugkrijgen
B
Belasting

Slide 13 - Quiz

Wat hoort bij 'halveren'?
A
Opdelen
B
Vermenigvuldigen

Slide 14 - Quiz

Wat hoort bij 'afstellen'?
A
In orde maken
B
Bestellen

Slide 15 - Quiz

Wat hoort bij 'onafhankelijk'?
A
Niet beïnvloeden.
B
Hulp nodig van anderen.

Slide 16 - Quiz

Wat hoort bij 'draagkracht'?
A
Betalen wat je kunt betalen.
B
Tillen

Slide 17 - Quiz

Welk woord past op de lege plek?

Tijdens de onderhoudsbeurt van mijn auto gaat de monteur de remmen ( ... ).
A
Halveren
B
Belemmeren
C
Afstellen
D
Compenseren

Slide 18 - Quiz

Welk woord past op de lege plek?

Omdat de cursus vanwege coronamaatregelen niet doorging, kregen we als ( ... ) een bosje bloemen.
A
Draagkracht
B
Compensatie
C
Beleid
D
Belemmering

Slide 19 - Quiz

Welk woord past op de lege plek?

Vanwege het online-onderwijs kunnen ze het lesgeld beter ( ... ).
A
Compenseren
B
Afstellen
C
Belemmeren
D
Halveren

Slide 20 - Quiz

Welk woord past op de lege plek?

Er zijn demonstraties in Istanbul tegen het economische ( ... ) van president Erdogan.
A
Draagkracht
B
Halvering
C
Afstelling
D
Beleid

Slide 21 - Quiz

Welk woord hoort op de lege plek?

De rugpijn was geen ( ... ) om 5 kilometer te wandelen.
A
Halvering
B
Draagkracht
C
Belemmering
D
Beïnvloeding

Slide 22 - Quiz

Welk woord hoort op de lege plek?

Het is beter om een bijdrage voor de verjaardag naar ( ... ) te doen.
A
Compensatie
B
Draagkracht
C
Belemmering
D
Onafhankelijkheid

Slide 23 - Quiz

Welk woord hoort op de lege plek?

Sinds dat die vrouw werkt en haar eigen geld verdient, is ze ( ... ).
A
Beleid
B
Belemmerd
C
Onafhankelijk
D
Beïnvloed

Slide 24 - Quiz

Draaien aan het rad!

Leg uit in eigen woorden

Slide 25 - Slide


Nu volgen er een aantal foto's.

Welk woord hoort bij de foto?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Wat  heb je vandaag geleerd?

  • 7 nieuwe (moeilijke) woorden ( je begrijpt ze).
  • Je kunt deze woorden nu gebruiken in spraak en geschrift. 
  • Tips over hoe je de betekenis van een woord afleidt.

Slide 34 - Slide

Huiswerk:

Schrijf minimaal 5 moeilijke woorden op je die deze week tegenkomt (bijvoorbeeld bij een andere les).

Neem de woorden mee naar de volgende les.

Slide 35 - Slide

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll