This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Welkom
Woordsoorten
Bijwoorden
Nederlands - vwo leerjaar 1
Slide 1 - Slide
Lesprogramma
Terugblik huiswerk
Voorkennis woordsoorten
Uitleg bijwoorden
2 oefenzinnen
Huiswerk maken
Afsluiting
Slide 2 - Slide
Terugblik
Huiswerk: Grammatica, paragraaf 11 (deel 2)
Vragen/onduidelijkheden?
Gisteren zijn wij onze sleutels kwijtgeraakt in het park.
Slide 3 - Slide
Voorkennis
Welke woordsoorten hebben wij ook al weer besproken?
Werkwoorden
Lidwoorden
Zelfstandig naamwoorden
Bijvoeglijk naamwoorden
Voorzetsels
Slide 4 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
Kun je bijwoorden herkennen, begrijpen en gebruiken.
kun je de woordsoorten HWW, ZWW, KWW, CZN, AZN, ZN-E, (STOF.)BN, OLW, BLW, VZ en BW in een zin herkennen en benoemen.
Slide 5 - Slide
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...
Slide 6 - Open question
Wat is het bijvoeglijk naamwoord? 'Veel mensen dragen een zelfgemaakt mondkapje.'
Slide 7 - Open question
'Mondkapjes worden vaak gedragen in het openbaar vervoer.' Is 'vaak' een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quiz
Bijwoord (BW)
Een bijwoord zegt meestal iets over een ander woord:
Werkwoord (Ankehockeyt goed)
Bijvoeglijk naamwoord (Anke heeft een heel mooie hockeystick)
Ander bijwoord(Anke kan ook bijzonder snel rennen)
Een hele zin (Straks wil Anke ergens een frietje gaan eten.)
Een BW zegt NOOIT iets over een ZN (dan is het een BN)
Slide 9 - Slide
Waar - de plaats
Daar staat de prullenbak.
—> Daar vertelt waar de plek van de prullenbak is en is dus een bijwoord.
Andere woorden die een plaats aangeven:
hier, er, ergens, nergens.
Slide 10 - Slide
Wanneer - de tijd
Vandaag gaan we rekenen.
—> Vandaag vertelt wanneer je gaat rekenen en is dus een bijwoord.
Het was gisteren lekker weer.
—> Gisteren vertelt jou wanneer het lekker weer was en is dus een bijwoord.
Slide 11 - Slide
Hoe-vragen
De auto rijdt hard.
—> Hoe rijdt de auto? Harden is dus een bijwoord.
Het meisje zingt mooi.
—> Hoe zingt het meisje?Mooien is dus een bijwoord.
Slide 12 - Slide
Zo herken je een bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven:
tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
plaats/richting (er, nergens, overal)
reden/oorzaak (daarom, vandaar, daardoor)
vraag (hoe, waar, waardoor)
(on)zekerheid (vast, absoluut, misschien)
ontkenning (niet, nooit)
Slide 13 - Slide
Zo herken je een bijwoord
Delen van scheidbare werkwoorden (aankijken, namaken) zijn geen voorzetsel, maar een bijwoord: De docent / legt / het lijdend voorwerp / uit. (uit = bw; deel van uitleggen)
Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dat woord een bijwoord.
Slide 14 - Slide
Wat is het bijwoord in deze zin?
'Dat is een bijzonder grappig filmpje!'
A
bijzonder
B
een
C
dat
D
grappig
Slide 15 - Quiz
Wat is het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een bijwoord zegt iets over een zn en een bijvoeglijk naamwoord niet.
B
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zn en een bijwoord niet.
C
Er is geen verschil.
D
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een bijwoord.
Slide 16 - Quiz
Bedenk een zin waarbij het bijwoord meer informatie geeft over een bijvoeglijk naamwoord.
Slide 17 - Open question
Binnenkort gaan we de Kidsrun lopen.
Wat is het bijwoord?
A
Binnenkort
B
gaan
C
we
D
lopen
Slide 18 - Quiz
Anne heeft een heel slimme moeder
Wat is het bijwoord?
A
heeft
B
heel
C
slimme
D
moeder
Slide 19 - Quiz
Destiny fietst hard door de straat.
Wat is het bijwoord?
A
fietst
B
hard
C
door
D
straat
Slide 20 - Quiz
De cake moet lang in de oven
Wat is het bijwoord?
A
cake
B
moet
C
lang
D
oven
Slide 21 - Quiz
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
Lidwoord
Voorzetsel
Sleep hier de woorden naar toe die je niet in een van de andere vakjes horen.
Bijwoord
Wij
houden
er
heel
rondje
de
erg
tijdens
van
om
lange
pauze
een
door
de
verlaten
school
lopen.
te
Slide 22 - Drag question
Wij = PERS.VNW
houden = WW
er = BW
heel = BW (over BW)
erg = BW (over WW)
van = VZ
om = VZ
tijdens = VZ
de = BLW
lange = BN
pauze = ZN
een = OLW
rondje = ZN
door = VZ
de = BLW
verlaten = BN
school = ZN
te = niet geleerd
lopen = ZWW
Slide 23 - Slide
Bedenk een zin waarin alle woordsoorten die je geleerd hebt minimaal een keer voorkomen. ZN, BVN, WW, LW, VZ, BW
Slide 24 - Open question
Aan de slag!
Grammatica, paragraaf 12
Morgen aan het begin van de les moeten de opdrachten af zijn.
Slide 25 - Slide
Reflectie
Aan het eind van deze les...
Kun je bijwoorden herkennen, begrijpen en gebruiken.
kun je de woordsoorten HWW, ZWW, KWW, CZN, AZN, ZN-E, (STOF.)BN, OLW, BLW, VZ en BW in een zin herkennen en benoemen.
Slide 26 - Slide
Stel een vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen of geef aan welk onderdeel je het lastigst vond.
Slide 27 - Open question
Na deze les,
wil ik...
de uitleg nog 1 keer bekijken
meer voorbeelden krijgen/zoeken
meer oefeningen maken op Nieuw Nederlands
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niets meer te weten komen over de leerstof
Nog vragen over ontleden / woordsoorten stellen
Andere stof over woordsoorten / ontleden voor de toets leren
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)