This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
test je kennis
Slide 1 - Slide
Feedback is altijd....
A
Objectief
B
Subjectief
Slide 2 - Quiz
Feedback ontvangen
Feedback geven
Vragen stellen
Wacht niet te lang
Check of de ander het begrijpt
Bespreek het met alle betrokkenen
Laat de ander uitpraten
Schiet niet in de verdediging
Slide 3 - Drag question
Ben je beter in feedback geven of feedback ontvangen?
Ontvangen
Geven
Allebei niet
Allebei even goed
geen idee
Slide 4 - Poll
Terugblik: Feedback.. Hoe begin je met het geven van Feedback?
A
Ik vind..
B
Ik zie..
C
Jij bent..
Slide 5 - Quiz
Wat voor feedback heb je?
A
Iemand naar beneden halen
B
Positieve, complimenten
C
D
Terugkoppeling, persoon kan er van leren
Slide 6 - Quiz
Zet de sandwichmethode in de juiste volgorde
Negatieve feedback
Positieve feedback
Postieve feedback
Slide 7 - Drag question
Wat is een voorbeeld van opbouwende feedback?
A
Je presentatie was verschrikkelijk, je moet echt beter oefenen.
B
Ik waardeer je inzet om de presentatie te verbeteren.
C
Je zou meer aandacht moeten besteden aan je presentatietechnieken.
D
Je presteert altijd ondermaats, ik ben teleurgesteld in je.
Slide 8 - Quiz
Wat is geen niveau voor het bestrijden van pesten?
A
Schoolniveau
B
Groepsniveau
C
Individueel niveau
D
Leeftijdsniveau
Slide 9 - Quiz
Welke criteria omtrent pesten is onjuist?
A
Wordt meestal gedaan vanuit een grapje
B
Vindt stelselmatig plaats, duurt lang
C
Er zit opzet achter
D
Er is sprake van eenzelfde slachtoffer
Slide 10 - Quiz
Wie pesten er meer?
A
Jongens
B
Meisjes
Slide 11 - Quiz
Wanneer is er sprake van pesten?
A
Er is sprake van pesten wanneer kinderen aandacht willen en populair willen zijn.
B
Er is sprake van pesten als er tegen een kind minimaal 3 manieren van pesten gehanteerd worden, zoals verbaal pesten, online pesten en indirect pesten.
C
Er is sprake van pesten als een kind herhaaldelijk schade aanricht bij een ander kind.
D
Er is sprake van pesten wanneer kinderen zelf onzeker zijn.
Slide 12 - Quiz
Pesten heeft geen effect op de klas
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Pesten is cultuurgebonden
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quiz
Pesten kost de maatschappij geld
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Slachtoffers van pesten hebben vaak
A
Te weinig aandacht van hun ouders gekregen.
B
Weinig zelfvertrouwen.
C
Een dominant karakter
Slide 16 - Quiz
Waar werd de pest door veroorzaakt?
A
Slecht eten
B
Vlooien van zwarte ratten
C
Vervuild water
D
Vuilnis op straat
Slide 17 - Quiz
Tot welke interactievaardigheid behoort kinderparticipatie.
A
sensitieve responsiviteit
B
respect voor autonomie
C
structureren en grenzen stellen.
Slide 18 - Quiz
basis interactievaardigheden
3 educatieve vaardigheden
Sensitieve responsiviteit
Begeleiden van interacties
Ontwikkelingsstimulering
Respect voor de autonomie
Structureren en grenzen stellen
Praten en uitleggen
Slide 19 - Drag question
Dagritme aanhouden hoort bij interactievaardigheid....
A
Sensitieve responsiviteit
B
Structureren en grenzen stellen
C
Respect voor de autonomie
D
Ontwikkelings-stimulering
Slide 20 - Quiz
Zijn er 5 interactievaardigheden?
A
Ja
B
Nee
C
X
D
X
Slide 21 - Quiz
Wie zijn er betrokken bij het pesten?
In dit gedeelte gaan we dieper in op de stof.
Betrokken bij het pesten
Niet betrokken bij het pesten
Op school
Op straat
Meelopers
Dagelijks
Het gepeste kind
Broer
Sportleider
Ouders
Pester(s)
Zusje
Slide 22 - Drag question
Plagen
Pesten
Gebeurt af en toe.
Eén of meer kinderen spelen de baas.
Gaat altijd één kant op met vaak hetzelfde slachtoffer.
Voor de lol.
Je kunt zeggen als het niet meer leuk is.
Voor de één is het leuk maar voor de ander niet.
Slide 23 - Drag question
pedagogische interactievaardigheden
wat is sensitieve responsiviteit
wat helpteen kind tot het creëren van veiligheid?
wat is respect voor de autonomie?
hoe ga je met kinderen om
je hebt oog voor de behoeftes en gevoelens van kinderen.
structureren en grenzen stellen
de inbreng van kinderen en jongeren serieus nemen.
Slide 24 - Drag question
Wat is GEEN interactievaardigheid:
A
Structureren
en grenzen
B
Ontwikkelings-stimulering
C
Autonomie
D
Empathie
Slide 25 - Quiz
welke pedagogische interactievaardigheid zie je hier?
A
praten en uitleggen
B
respect voor autonomie
C
structureren en grenzen stellen
D
sensitieve responsiviteit
Slide 26 - Quiz
Structuur bieden is een interactievaardigheid.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quiz
Oefenvragen
Slide 28 - Slide
Meisjes krijgen eerder een groeispurt dan jongens?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quiz
De lichamelijke ontwikkeling van het ouder schoolkind is..
A
Lui en wil niets doen
B
Sterk maar niet in evenwicht
C
Krachtig en heeft groot uithoudingsvermogen
D
Krachtig maar uithoudingsvermogen is nog in ontwikkeling
Slide 30 - Quiz
Bij het ouder schoolkind zijn de normen en waarde belangrijk omdat..
A
Ze nu weten wat wel en niet mag volgens de ouders
B
Om richting te geven aan ons handelen
C
Normen en waarde zijn helemaal niet belangrijk
D
Het ouder schoolkind weet nog niet goed wat normen en waarde zijn.
Slide 31 - Quiz
Wat is abstract denken?
A
Onderscheid maken tussen werkelijkheid en fantasie.
B
Kunnen nadenken over taal.
C
Kunnen denken over dingen die niet waarneembaar zijn
D
Abstract denken bestaat helemaal niet
Slide 32 - Quiz
Wat zorg voor het typische puber gedrag
A
De normen en waarde die ze meekrijgen.
B
Het brein dat nog in ontwikkeling is in combinatie met hormonen
C
Hormonen
D
Nog niet ontwikkelde puberbrein
Slide 33 - Quiz
Wie groeit er langer door?
A
Meisjes
B
Jongens
C
Allebei even snel
D
Allebei even langzaam
Slide 34 - Quiz
Het egocentrisch denken hoort bij de ..
A
Adolescent
B
Puber
C
Ouder schoolkind
D
Bij allemaal niet
Slide 35 - Quiz
Pubers zijn kritisch en denken na over zichzelf. Hoe noem je dit?
A
Zelfreflectie
B
Zelfsturing
C
Zelfkijker
D
Zelfwaardering
Slide 36 - Quiz
De creaties van de puber zeggen iets over hun..
A
Creativiteit
B
Identiteit
C
Zelfstandigheid
D
Realiteit
Slide 37 - Quiz
De .... is gevoelig voor groepsdruk
A
Adolescent
B
Ouder schoolking
C
Puber
D
Volwassene
Slide 38 - Quiz
Waarom zijn vriendschappen belangrijk voor de puber?
A
Ze steunen je in moeilijke situaties
B
Je staat er door vrienden nooit alleen voor
C
Ze bieden steun en geven je zelfvertrouwen
D
Door vrienden ben je stoer en hoor je erbij
Slide 39 - Quiz
De hersenen van de adolescent zijn nog in ontwikkeling?
A
Waar
B
Niet waar
C
Zijn nooit ontwikkeld
Slide 40 - Quiz
Hoe kan het dat de adolescent nog moeite heeft met plannen?
A
Dat heeft hij niet. Hersenen zijn ontwikkeld
B
Frontale cortex is nog niet volgroeid.
C
Hersenen zijn nog klein en zijn pas volgroeid als hij volwassen is.
Slide 41 - Quiz
Wie kan er beter luisteren naar de mening van een ander?