Trede 4- werkwoordspelling- pv tt, pv vt, voltooid deelwoord

werkwoord-spelling
NEDERLANDS
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

werkwoord-spelling
NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

Hoera!
TAALVERZORGING

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

DOELEN
- je kunt de PV spellen in tt      en de vt 
- je kunt het voltooid 
  deelwoord spellen

Slide 4 - Slide

Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst?
A
ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is
B
Ik kijk in welke tijd de zin staat.
C
Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
D
Ik vul maar gewoon wat in.

Slide 5 - Quiz

De PV is altijd een werkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Tekst
De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 8 - Slide

 
De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit: 

enkelvoud ik-vorm                   ik loop, loop ik? loop jij?
enkelvoud ik-vorm + t             jij/u loopt, hij/zij/het loopt

meervoud
hele werkwoord                   wij lopen, jullie lopen, 
                                                 zij lopen    

Slide 9 - Slide

Hij vind/ vint/ vindt dat leuk!
!
Hoe pak je het aan?
Hoor je dan een t aan het eind van SMURF?
Hij smurfT
vervang vind in je hoofd door SMURF
1
2
3
Je hoort een -t, dus schrijf je ook hij vindT

Slide 10 - Slide

Ik-vorm
Ik-vorm + t
Jij (geven) een snoepje aan de hond.
(lopen) je met me mee naar huis?

(fietsen) je zus altijd met een omweg naar school?
(Ruimen) onmiddellijk je kamer op!

Slide 11 - Drag question

Ik (maken) een taart voor zijn verjaardag.
A
maak
B
maakt
C
maakdt
D
maken

Slide 12 - Quiz

(Landen) je morgen vroeg met het vliegtuig?
A
Landen
B
Landt
C
Land
D
Landde

Slide 13 - Quiz

Cas (worden) morgen 15.
A
word
B
wort
C
wordt
D
worden

Slide 14 - Quiz

(Braden) je moeder vanavond een kip in de oven?
A
Braadt
B
Braad
C
Braden
D
Braat

Slide 15 - Quiz

De persoonsvorm in de verleden tijd
Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden

Slide 16 - Slide

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die NIET van klank veranderen als je ze in de verleden tijd zet.

Slide 17 - Slide

Zwakke werkwoorden

Slide 18 - Mind map

Persoonsvorm in de verleden tijd: zwakke ww
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

lachen - lach              
                                 de H staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten
                            
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip of 't sexy fokschaap dan moet je -te of -ten gebruiken

Slide 21 - Slide

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de stam  te kijken


  1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die van klank veranderen als je ze in de verleden tijd zet.

Slide 25 - Slide

Sterke werkwoorden

Slide 26 - Mind map

Ik-vorm + de
Ik-vorm + te
Sterk ww
wuiven
verbazen
relaxen
graven
slapen
zetten
zitten
verven

Slide 27 - Drag question

Mijn broer (kleden) zich gistermorgen heel langzaam aan.
A
kleed
B
kleedt
C
klede
D
kleedde

Slide 28 - Quiz

Hij (fietsen) naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 29 - Quiz

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek
A
juigde
B
juichde
C
juigte
D
juichte

Slide 30 - Quiz

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte

Slide 31 - Quiz

Hij (antwoorden) snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Video

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.

Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.

Slide 34 - Slide



Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter hij heeft …, hij is … of er wordt …

Slide 35 - Slide

Bij het voltooid deelwoord gebruik je...
A
ik-vorm
B
't ex - kofschip
C
stam+t of d
D
ik-vorm+t

Slide 36 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen).
A
beschermd
B
beschermt
C
beschermdt
D
beschermde

Slide 37 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald
C
betaaldt
D
betaalte

Slide 38 - Quiz

De overvaller heeft alles snel (bekennen).
A
bekendt
B
bekende
C
bekent
D
bekend

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide

Workshoptijd
Lezen 
Werken in je boekje taalverzorging
Learning portal Trede 4

Slide 41 - Slide

Online oefenen?
https://www.cambiumned.nl/oefenen/spelling/werkwoordspelling/

Kies voor oefeningen over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, de verleden tijd (sterk en zwak) en het voltooid deelwoord. 


Slide 42 - Slide

Veel succes!

Slide 43 - Slide