Leesvaardigheid

Leesvaardigheid
3vb -> donderdag 18 maart toets
3vc -> vrijdag 19 maart toets
(Je mag zelf beslissen of je de toets laat meetellen)
week 12 = gastcollege Parool + speeches 
week 13 = speeches 

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 55 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid
3vb -> donderdag 18 maart toets
3vc -> vrijdag 19 maart toets
(Je mag zelf beslissen of je de toets laat meetellen)
week 12 = gastcollege Parool + speeches 
week 13 = speeches 

Slide 1 - Slide

Tekstdoel

- Informeren = De tekst is objectief en bestaat voornamelijk uit feiten.
- Beschouwen = de auteur zet de lezer aan tot het vormen van een mening. Het onderwerp wordt van meerdere kanten belicht.
- Overtuigen = Mening van auteur komt duidelijk naar voren.
- Activeren = Auteur wil lezer aanzetten tot actie.
- Diverteren = Auteur wil de lezer vermaken.

Slide 2 - Slide

Betrouwbaarheid van een tekst
  • Vindplaats van de tekst. Wat is de bron?
  • Belang van de auteur. Hoe staat de auteur ten opzichte van het onderwerp? (neutraal/positief/negatief)
  • Deskundigheid van de auteur. 
  • Actualiteit. 

Slide 3 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
  • Onderwerp = Waar gaat de tekst over? Vaak te formuleren in één woord. Te vinden in de titel/ondertitel/afbeeldingen/inleiding.

  • Hoofdgedachte = Het belangrijkste wat de auteur over het onderwerp wil zeggen. 

Slide 4 - Slide

'Klimaatveranderingen houden ons al een tijdje bezig. Klimaatveranderingen komen doordat de temperatuur op aarde stijgt. Daardoor smelten de ijskappen en stijgt het water in de zee. Dit is een kwalijke zaak, want het leven van talloze dieren wordt bedreigd. Als we nu in actie komen, kunnen we het tij misschien nog keren.'

Wat is het onderwerp en wat is de hoofdgedachte van bovenstaande tekst?

Slide 5 - Open question

'Klimaatveranderingen houden ons al een tijdje bezig. Klimaatveranderingen komen doordat de temperatuur op aarde stijgt. Daardoor smelten de ijskappen en stijgt het water in de zee. Dit is een kwalijke zaak, want het leven van talloze dieren wordt bedreigd. Als we nu in actie komen, kunnen we het tij misschien nog keren.'

Onderwerp = klimaatveranderingen
Hoofdgedachte = De schrijver vindt het een kwalijke zaak dat er klimaatveranderingen zijn en roept op tot actie.

Slide 6 - Slide

Functiewoorden 
  • Functiewoord = kondigt de functie van een alinea of tekstdeel aan. (aanleiding/verklaring/gevolg/voorbeeld/etc)

Slide 7 - Slide

Wat betekent het functiewoord 'nuancering'?
A
Vaststellen van een feit of verschijnsel
B
Nadenken over wat het beste is
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven
D
Korte weergave van het belangrijkste deel van de tekst

Slide 8 - Quiz

Wat is de betekenis van het functiewoord 'relativering'?
A
De schrijver zwakt iets af
B
De schrijver zet iets op een rijtje
C
Feiten waarmee de schrijver een stelling probeert te bewijzen
D
Iets wat eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren

Slide 9 - Quiz

Verwijswoorden
verwijswoord = woord dat verwijst naar een ander woord of een woordgroep. Het zijn meestal voornaamwoorden of bijwoorden.
vnw = deze, die, dit, dat, zo'n, datgene, diegene, zijn, jouw, mijn, hij, zij, elkaar, het, wie, welke en wat.
bw = hier, daar, toen, erover, hoe, zo, waar en wanneer. 

Het centrum van Amsterdam is vannacht erg onrustig geweest; ik heb het vanmorgen in de krant gelezen.

Het is erg vervelend dat we niet naar de voorstelling konden.

Slide 10 - Slide

Signaalwoorden (verbindingswoorden)
Signaalwoord = woord of woordgroep waarmee een bepaald verband wordt aangegeven tussen zinnen. 

Hij gaat niet over, want hij heeft een slecht rapport.
tekstverband = oorzaak/gevolg

Vandaag is het mooi weer, maar gisteren regende het. 
tekstverband = tegenstelling

(blz. 34 Kern)

Slide 11 - Slide

De jongens vertrokken ’s ochtends vroeg, om op tijd op hun visplek te komen. Hoewel zij geen racefietsen hadden, schoten zij goed op. Het regende en waaide niet, waardoor zij goed konden doortrappen. Toen zij uiteindelijk bij het kanaal kwamen verwachtten zij rustig te kunnen gaan vissen, zij zagen echter dat er al iemand aan het vissen was en op hun lievelingsplekje zat. Omdat zij hiervan baalden, maakten de jongens veel geluid bij het wegzetten van hun fietsen. Hierdoor zouden zij de vissen verjagen. Daarna maakten zij ook veel lawaai bij het uitpakken van hun visgerei. Maar de sufferds vergaten dat zij dus ook de vissen verjaagden die zij zelf wilden vangen! Nadat zij een poos zonder succes hadden gevist, kwamen zij tot de conclusie dat zij deze dag niets zouden vangen en dat zij dus beter hun boeltje weer in konden pakken.
oorzaak-gevolg
afzwakking
volgorde in tijd
tegenstelling
opsomming
conclusie
om
hoewel
uiteindelijk
echter
ook
dus
waardoor
omdat
nadat

Slide 12 - Drag question

Woordbetekenis
  • context
  • synoniem in de tekst
  • tegenstelling in de tekst
  • samenstelling
  • het woord lijkt op een woord uit een andere taal

Slide 13 - Slide

Stijlfiguren
Een stijlfiguur is een vaste vorm om iets onder woorden te brengen met de bedoeling er nog meer nadruk op te leggen.
  • anticlimax = opsomming met een teleurstellende afloop ('In het begin brulde hij het uit, maar na vijf minuten huilde alleen nog maar hij om vervolgens na een kwartiertje zo af en toe nog wat na te snikken')
  • hyperbool = overdrijving ('Ik ga dood van de honger')
  • understatement = afgezwakte uitdrukking ('Mijn steenrijke oom heeft een stulpje aan de Rivièra gekocht')
  • sarcasme = bijtende spot ('Je moet vooral zo doorwerken, dan kom je er in ieder geval', zegt de mentor tegen de havoleerling (die zijn taak weer niet gemaakt heeft')
  • paradox = schijnbare tegenstelling ('Hij zei dat hij zichzelf heel succesvol, goed, knap, en bescheiden vond')
  • tricolon = opsomming in drieën ('bloed, zweet en tranen')

op blz. 302 + blz. 303 Kern staan nog veel meer stijlfiguren!!

Slide 14 - Slide

Na dertig jaar kapt mijn kapper ermee.
A
woordspeling
B
understatement
C
eufemisme
D
paradox

Slide 15 - Quiz

Na drie uur omhoog lopen, kwamen we met de tong op de schoenen aan bij de berghut.
A
anafoor
B
sarcasme
C
climax
D
hyperbool

Slide 16 - Quiz

Hij had net iets te diep in het glaasje gekeken en moest zijn rijbewijs inleveren.
A
litotes
B
understatement
C
cynisme
D
eufemisme

Slide 17 - Quiz

Heerlijk, helder, Heineken!
A
repetitio
B
tricolon
C
antithese
D
ironie

Slide 18 - Quiz

Heel veel vakantie, voor heel weinig geld!
A
climax
B
hyperbool
C
litotes
D
antithese

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Hoe gaat het met jullie speech??

Slide 21 - Slide