12.3 Soorten veranderen

M.b.v. een van stamboom achterhalen welk allel dominant en welk allel recessief is.



Als twee ouders met gelijk fenotype een nakomeling krijgen met een ander fenotype, zijn beide ouders heterozygoot voor deze eigenschap. De nakomeling is dan homozygoot recessief.
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

M.b.v. een van stamboom achterhalen welk allel dominant en welk allel recessief is.



Als twee ouders met gelijk fenotype een nakomeling krijgen met een ander fenotype, zijn beide ouders heterozygoot voor deze eigenschap. De nakomeling is dan homozygoot recessief.

Slide 1 - Slide


A
Beide ouders zijn heterozygoot.
B
Beide ouders zijn homozygoot dominant.
C
Beide ouders zijn homozygoot recessief.

Slide 2 - Quiz


A
kruising 1 x 2
B
kruising 3 x 4
C
kruising 5 x 6

Slide 3 - Quiz

12.3 Soorten veranderen
- Je kunt uitleggen wat cyanobacteriën zijn.
- Je kunt uitleggen welke rol cyanobacteriën gespeeld hebben bij het leven op aarde.
- Je kunt uitleggen wat de ozonlaag is.
- Je kunt uitleggen dat soorten verwant zijn als ze een gemeenschappelijke voorouder hebben.
- Je kunt een verwantschapsschema aflezen en de verwantschap tussen soorten te bepalen.
- Je kunt uitleggen wat ongewervelde en gewervelde dieren zijn.
- Je kunt uitleggen wat homologe organen zijn.

Slide 4 - Slide

Cyanobacteriën/blauwalgen
- Eerste organismen op aarde.
- Produceren zuurstof net als planten. 






Lees het volgende artikel:
https://www.micropia.nl/nl/ontdek/microbiologie/cyanobacterie/ 

Slide 5 - Slide

Zuurstof vormde o.i.v. van uv-straling een ozonlaag

De ozonlaag hield schadelijke uv-straling van de zon tegen. 

Hierdoor werd leven op het land ook mogelijk.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Verwantschapsschema;
hoe soorten uit elkaar zijn ontstaan.

schema waarin je de afstamming  van verwante soorten
en hun uitgestorven voorouders aangeeft.

Soorten die niet lang geleden een gemeenschappelijke voorouder
hadden, staan dicht bij elkaar.  Zij zijn nauw aan elkaar verwant.


Blz. 102!

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Gemeenschappelijke voorouder
soort waaruit verschillende organismen zich ontwikkeld hebben.

Verwant: verwante organismen hebben veel overeenkomstige kenmerken,
doordat ze een recente gemeenschappelijke voorouder hebben.

Slide 10 - Slide

Ongewervelde en gewervelde dieren
dieren met een wervelkolom en een schedel met kaken
- vissen, amfibieën, reptielen, vogels, zoogdieren

Dieren zonder wervelkolom zijn ongewervelde dieren.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Verschillende soorten hebben overeenkomstige kenmerken geërfd van een gemeenschappelijke voorouder.
 

De verwantschap is groot als de soorten kort geleden een gemeenschappelijke voorouder hebben gehad.
 
In een verwantschapsschema staan de nu levende soorten en hun voorouders aangegeven.
 
Argumenten voor gemeenschappelijke voorouders zijn:
- homologe organen: zelfde bouwplan, maar verschillende functies 
- gelijkenis bij embryo's; begin ontwikkeling overeenkomsten
- overeenkomst in DNA


Slide 13 - Slide

Aan de slag...
Maken 12.3 1 t/m 13 + nakijken

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Juiste antwoorden: A en C

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Juiste antwoord: A

Slide 18 - Slide

12.3 Soorten veranderen (deel 2)
- Je kunt de evolutietheorie beschrijven.
- Je kunt benoemen dat de genetische variatie toeneemt door spontane mutaties.
- Je kunt omschrijven wat een mutatie is.
- Je kunt uitleggen hoe nieuwe soorten ontstaan.
- Je kunt uitleggen welke invloed mensen hebben op de evolutie.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Zie de afbeelding op de vorige slide. Hierin is de ontwikkeling van varkensachtige volgens de evolutietheorie weergegeven.
Naar aanleiding van de afbeelding worden twee uitspraken gedaan.

Welke is/zijn juist?

1. Cebochoerus is de voorouder van alle varkensachtigen.
2. Het wild zwijn is meer verwant aan het hertzwijn dan aan het gewoon wrattenzwijn.
A
Beide juist
B
Beide onjuist
C
Alleen 1 is juist
D
Alleen 2 is juist

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Zie de afbeelding op de vorige slide. Geef de naam van het tijdperk waarin Microstonyx is uitgestorven.

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide

Zie de afbeelding op de vorige slide. Hoeveel groepen varkensachtige waren er aan het eind van het oligoceen?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 25 - Quiz

Aan welke groep zijn de gorilla's het meest verwant volgens de stamboom?
A
aan de apen van de nieuwe wereld
B
aan de orang-oetans
C
aan de chimpansees
D
aan de gibbons

Slide 26 - Quiz

Schepping en evolutie
Deze les gaat over de evolutietheorie. Het is een theorie en veel mensen geloven hierin. Dus goed om hier van af te weten.  Er zijn ook veel mensen die niet in evolutie geloven en er zijn mensen die zowel in schepping als evolutie geloven.

Slide 27 - Slide

Evolutie: het veranderen van soorten en het ontstaan van nieuwe soorten
Evolutietheorie is opgesteld door Charles Darwin.

Soorten kunnen veranderen als:
- er variatie in eigenschappen optreedt als gevolg van mutaties
in het DNA (=veranderingen van het DNA)
- de eigenschappen die variëren erfelijk zijn
- er natuurlijke selectie op deze eigenschappen plaatsvindt 

Survival of the fittest: de best passende varianten overleven en planten zich voort


Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Natuurlijke selectie
 
Struggle for life: dagelijkse strijd tussen organismen voor voorzieningen.

Variatie: er zijn verschillen door mutaties binnen een soort.

Selectiedruk: de omgeving oefent een druk uit op de populatie die de overlevingskansen en voortplantingskansen van de individuen bepaald.

Survival of the fittest: De individuen met eigenschappen die gunstig zijn bij de selectiedruk hebben de grootste overlevingskans en krijgen dus meer nakomelingen. Hun eigenschappen worden doorgegeven aan de nakomelingen waardoor deze eigenschappen dus meer voorkomen in de volgende generatie.

Slide 30 - Slide

Het gaat heel hard waaien. Daardoor komt er veel zand op de rotsen. Welke slakken zijn dan beter aangepast?
A
Gele slakken
B
Grijze slakken
C
Gele en grijze slakken zijn even goed aangepast.

Slide 31 - Quiz

De witte, grijze en zwarte berkenspanners zijn dezelfde soort. Hoe heet dit verschil in kleur binnen een soort?
A
Natuurlijke selectie
B
Survival of the fittest
C
Struggle for life
D
Variatie

Slide 32 - Quiz

In gebieden met veel luchtvervuiling kleuren de witte berkenstammen grijs. Welke kleur berkenspanners zullen op deze grijze boomstammen het beste overleven?
A
Witte
B
Grijze
C
Witte en grijze

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Video

Twee uitspraken over het ontstaan van nieuwe soorten:

Katrien zegt: Er is sprake van een nieuwe soort/soorten als twee groepen organismen niet meer in staat zijn vruchtbare nakomelingen te krijgen.
Marion zegt: Bij het ontstaan van nieuwe soorten is het belangrijk dat een groep organismen geïsoleerd raakt van een andere groep soortgenoten.
A
Beide gelijk
B
Katrien heeft gelijk
C
Marion heeft gelijk
D
Beide ongelijk

Slide 35 - Quiz

Ontstaan nieuw soort
  • Binnen een soort bestaat erfelijke variatie.
  • Er treedt (natuurlijke) selectie op en een soort raakt geïsoleerd van elkaar.
  • Door de generaties door (duizende jaren) ontstaat er uiteindelijk een zo'n groot verschil binnen de soort; dat deze individuen geen vruchtbare nakomelingen meer kunnen krijgen. Nu is er een nieuw soort ontstaan!

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

Wat is het nut van een genenbank?
A
Om een ideaal soort te creëren.
B
Om op ieder moment de beschikking te hebben over alle soorten allelen.
C
Om te voorkomen dat allelen verdwijnen.
D
Om geld te verdienen door alle soorten allelen te kunnen verkopen.

Slide 38 - Quiz

Maken 12.3 14 t/m 26 + nakijken

Slide 39 - Slide