H4 NN 1-KGT Taalverzorging 1 Grammatica Het gezegde
H4 Taalverzorging 1 Grammatica
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
H4 Taalverzorging 1 Grammatica
Slide 1 - Slide
Leerdoel
Je leert over het gezegde van een zin.
Slide 2 - Slide
Zinsdelen
Even terug naar het begin: Zinnen bestaan uit zinsdelen.
De persoonsvorm (PV) en het onderwerp (OW) ken je al.
Slide 3 - Slide
Het gezegde
Het gezegde is ook een zinsdeel.
Het gezegde zegt wat er in de zin 'gebeurt' of 'gebeurd is'.
Het gezegde wordt afgekort met gez.
Slide 4 - Slide
voorbeeld
In de volgende zinnen is het gezegde vetgedrukt.
De PV is onderstreept.
Slide 5 - Slide
voorbeeld
De pingpongtafel / staat / in de garage.
de PV = staat
het OW = De pingpongtafel
het gez. = staat
Slide 6 - Slide
voorbeeld
Morgen / wil / ik / met jou / gaan skaten.
de PV = wil
het OW = ik
het gez. = wil gaan skaten
Slide 7 - Slide
het gezegde zoeken
Je hebt het misschien al gezien; het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
In een zin met één werkwoord is de PV dus ook het gezegde. In een zin met meer werkwoorden is het gezegde de PV + alle andere werkwoorden.
Slide 8 - Slide
Extra: scheidbare werkwoorden
Bij scheidbare werkwoorden komt het eerste stukje van het werkwoord soms verderop in de zin te staan. Dat stukje hoort dan ook bij het werkwoord en dus ook bij het gezegde.
(de scheidbare werkwoorden oefenen we via opdracht 6 in het lesboek)
Slide 9 - Slide
Extra: scheidbare werkwoorden
Een voorbeeld: inhouden is een scheidbaar werkwoord
Ik kon mijn lach niet inhouden.
PV = kon
OW = ik
gez = kon inhouden
Slide 10 - Slide
Extra: scheidbare werkwoorden
Een voorbeeld: inhouden is een scheidbaar werkwoord
Ik houd mijn lach in.
PV = houd
OW = ik
gez = houd in
Slide 11 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin
B
Alle leestekens in een zin
C
Alle personen in een zin
D
Leestekens
Slide 12 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Hoe heeft de wind gewaaid?
A
heeft
B
gewaaid
C
heeft gewaaid
Slide 13 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Wie is er vanmiddag thuisgebleven?
A
wie
B
is thuisgebleven
C
thuisgebleven
D
is
Slide 14 - Quiz
Daar help ik de klanten.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
de klanten
B
help
C
daar
D
ik
Slide 15 - Quiz
Ik ben naar school gelopen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen
Slide 16 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen
Slide 17 - Quiz
Hij is zijn spullen vergeten.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij
Slide 18 - Quiz
Er bestaan verschillende afkortingen voor het (werkwoordelijk) gezegde. Welke afkorting wordt in ons boek gebruikt?
A
wg
B
wwg
C
gez.
Slide 19 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Ik zal dat wel gezegd hebben.
Slide 20 - Open question
Noteer het gezegde in de volgende zin.
Ik heb het nog zo gezegd!
Slide 21 - Open question
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze vraagzin? Hoe dikwijls heeft ze het hem op zijn hart gedrukt?
Slide 22 - Open question
Wat is het (werkwoordelijk) gezegde? En hoe vind ik het gezegde?
Slide 23 - Open question
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Ik kan het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden.
Slide 24 - Open question
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik heb het begrepen.
Slide 25 - Open question
Maken in het lesboek
Blz. 106-107
Maak eerst de startopdracht.
Maak daarna opdracht 1-2-3-4-6
Snel klaar? Maak dan nog opdracht 5
Slide 26 - Slide
Leren voor de toets
- Je kan het gezegde van een korte zin vinden.
- Je kan ook het stukje van een scheidbaar werkwoord in het gezegde aangeven.
- Je kunt uitleggen wat een gezegde is en hoe je dit zinsdeel in een zin kunt vinden.