2HVb Gramm WS herhaling

Welkom 2HV
Leg al je spullen vast op tafel.
Ga lekker zitten en luister goed, duik in de wereld van ons verhaal...

Tot over 10 min ;-)
timer
10:00
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 2HV
Leg al je spullen vast op tafel.
Ga lekker zitten en luister goed, duik in de wereld van ons verhaal...

Tot over 10 min ;-)
timer
10:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

een uitdrukking
Aan de film deden de beste acteurs mee: het neusje van de ...

Welk woord moet op de puntjes staan?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

een uitdrukking
Aan de film deden de beste acteurs mee: het neusje van de zalm.

Betekenis: 'de allerbeste'. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

weetje: Neusje van de zalm
De zalm is een vis die we graag eten. Direct onder de bek van deze vis zit een stukje zalm dat de vorm heeft van een driehoekje, net als onze neus. Daarom noemen we dit stukje zalm: 'het neusje van de zalm'.
Dit stukje zalm is volgens veel mensen het lekkerste en dus het beste stukje van de zalm. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Tot welke woordsoorten behoren de vier woorden van deze 'zin':
Neusje van de zalm?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

planning van deze les
  • voorlezen
  • verschil hoofdzin/bijzin
  • ff checken

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Technisch: wat is het verschil tussen
een HZ + BZ?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Omdat iedereen zijn spullen op internet koopt, staan de winkels in het centrum leeg.

wat is de zinstructuur?
A
HZ+HZ
B
HZ+BZ
C
BZ+HZ
D
BZ+BZ

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

In woorden/uitleg: wat is het verschil tussen een HZ + BZ?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

HZ + HZ is nevenschikkend.
De zinnen zijn gelijkwaardig (= neven), worden aan elkaar geplakt door een nevenschikkend voegwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

HZ + BZ of BZ + HZ is onderschikkend.
De zinnen zijn ongelijkwaardig (= ondergeschikt), worden aan elkaar geplakt door onderschikkende voegwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Welk voegwoord is zowel nevenschikkend als onderschikkend?
A
en
B
of
C
want
D
terwijl

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Zijn er vragen?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

ff checken

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Noem tenminste drie kenmerken van een zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Van bijna elk werkwoord kun je heel makkelijk een zelfstandig naamwoord maken.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van een bijvoeglijk naamwoord? Geef een omschrijving/uitleg.

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Jullie zijn grappig.
Grappig is hier een bijvoeglijk naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Eerlijkheid duurt het langst.

Het is een lidwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Het sneeuwt in de bergen.

Het is een lidwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Wanneer er wordt verwezen naar het weer, de tijd, de sfeer of naar iets buiten de zin, dan is het GEEN lidwoord.
De woordsoorten lidwoord, voorzetsel en bijvoeglijk naamwoord vormen samen een woordgroep die een plaats, een richting, een tijd of een oorzaak aangeven.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Wanneer er wordt verwezen naar het weer, de tijd, de sfeer of naar iets buiten de zin, dan is het GEEN lidwoord.
Noteer alle lidwoorden (lw) uit de volgende zinnen, geef ook aan of het bepaald (blw) of onbepaald (olw) is.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Het regent zachtjes en de druppels vallen op het dak.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Een oude man wandelde langs het kronkelende pad.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Noteer alle voorzetsels in de volgende zinnen.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wij wandelden met onze nieuwe hond langs het strand.

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

De brief voor mijn oma lag onder de kranten op de tafel.

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Er zijn drie verschillende soorten werkwoorden; hulp werkwoord (hww), zelfstandig werkwoord (zww) en koppel werkwoord (kww).
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

Wanneer er wordt verwezen naar het weer, de tijd, de sfeer of naar iets buiten de zin, dan is het GEEN lidwoord.
Wat is de functie van een hulp werkwoord? Geef een omschrijving.

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

In een zin zit slechts één hoofdwerkwoord; dat is het werkwoord in de zin dat de 'betekenisdrager' is. Dit werkwoord kun je niet weglaten.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

Wanneer er wordt verwezen naar het weer, de tijd, de sfeer of naar iets buiten de zin, dan is het GEEN lidwoord.
Een hoofdwerkwoord is een zelfstandig werkwoord of een koppel werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

Wanneer er wordt verwezen naar het weer, de tijd, de sfeer of naar iets buiten de zin, dan is het GEEN lidwoord.
Wat is de functie van een zelfstandig werkwoord? Geef een omschrijving.

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Wat is de functie van een koppel werkwoord? Geef een omschrijving.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Benoem de werkwoorden in de volgende zinnen.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Jan schrijft een brief.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Kees heeft een ongeluk gehad.

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Hij blijft een echte onrustzaaier.

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

Ze zijn op dit moment op de Canarische eilanden.

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin met een hulpwerkwoord én een koppelwerkwoord.

Slide 39 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin met een hulpwerkwoord én een zelfstandig werkwoord.

Slide 40 - Open question

This item has no instructions

Vragende voornaamwoorden vragen naar personen of dingen. Dus NIET naar een plaats, tijd of reden.
A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quiz

Wanneer er wordt verwezen naar het weer, de tijd, de sfeer of naar iets buiten de zin, dan is het GEEN lidwoord.
Benoem alle woorden in de volgende zinnen.

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Wie wil de tafel dekken?

Slide 43 - Open question

This item has no instructions

Deze bagel is glutenvrij.

Slide 44 - Open question

This item has no instructions

Wij hebben een hele fijne vakantie gehad.

Slide 45 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin met: blw - zn - hww - olw - zn - zww - vz - bez vnw - zn.

Slide 46 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin met: zn - hww - bw - zn - kww.

Slide 47 - Open question

This item has no instructions

Ik ben klaar voor een toets over woordsoorten.
A
zeker wel
B
twijfel
C
nog echt niet

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

lesdoel

Wat neem jij mee van deze les?  
(figuurlijk taalgebruik)

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Bedankt en tot de volgende les

Slide 50 - Slide

This item has no instructions