Taal/spelling week 1 les 1

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Spelling + Taal

Wat gaan we doen?

* Zinsontleden herhalen

* Ww spelling tt 

Zinsontleden

Welke zinsdelen weet je nog?

Welke woordsoorten weet je nog?

Het verschil tussen zinsontleden en woordsoortbenoemen is dat je bij zinsontleden ....

Zinsontleden

Met zinsontleden bedoelen we ...

dat we de zin in zinsdelen knippen ...

en ieder zinsdeel een naam geven ...

Stappenplan

werkw. gezegde

onderwerp

persoonsvorm

naamwoordelijk gezegde

lijdend voorwerp

Welk zinsdeel ontbreekt in de vorige vraag?

1. Bijwoordelijke bepaling
2. Voegwoord
3. Telwoord
4. Bijwoord

1

2

3

4

5

Onderwerp

Alle werkwoorden

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Bijw. bepaling

Hoe vind je de pv?

1. zin in een andere tijd
2. het is altijd een persoon
3. door te vragen 'Wie?'
4. alle werkwoorden

Hoe vind je het ONDERWERP in een zin?

1. maak de zin vragend
2. wie of wat + PV
3. wie of wat + wwg
4. pv + wwg

Onderwerp

Persoonsvorm

Aisha

blijft

verbaasd

 staan.

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

1. Zin in een andere tijd zetten.
2. Wie of wat + gezegde
3. Wie is de ontvanger?
4. Wie of wat + PV + onderwerp

Ik

heb

een boek

gekocht.

Onderwerp

werkwoordelijk gezegde

lijdend voorwerp

persoonsvorm

Julia

maakt

veel gekke filmpjes

voor haar volgers.

persoonsvorm

werkwoordelijk gezegde

onderwerp

lijdend voorwerp

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

1. Aan wie + gezegde + PV + lijdend voorwerp
2. Wie is de ontvanger?
3. De zin vragend maken
4. De tijdproef

Mijn vader

leer

ik

Engels

Meewerkend

voorwerp

lijdend 

voorwerp

onderwerp

gezegde

hoe vind je de
bijwoordelijke bepaling?

1. alle werkwoorden in de zin
2. krijgt of ontvangt meestal iets
3. geeft een plaats, een reden of tijd aan.
4. wie of wat + pv + ww gezegde

werkwoordspelling

Werkwoordspelling 

Welke regels van de tt ken je nog?
3 basisregels + 3 uitzonderingen

WERKWOORDSPELLING

Ik vorm -> stam 

Hij vorm -> stam + t

Wij vorm/infinitief -> hele werkwoord

Je ... -> stam + t

... je -> stam    

je moeder ... -> stam +t 

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
De toets was lastig.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

De computer staat nog aan.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

.... (vinden) jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?

1. Vindt
2. Vind

(Word) je al gek van werkwoordspelling?

1. goed
2. fout

Sleep de werkwoordsvormen naar de goede plek. Ze staan allemaal in de tegenwoordige tijd (pv-tt).

IK

JE/JIJ

WIJ 

werken

doet

ga

loop

reist

zeuren

wordt

vind

zijn

juist

onjuist

In de tegenw. tijd kijk je naar de laatste letter van de stam voor het toepassen van 't Kofschip

Als 'je' achter de persoonsvorm staat, gebruik je de ik-vorm.

In de tegenwoordige tijd voeg je nooit een d toe achter de stam

De stam is hetzelfde als de ik-vorm

Noem 3 dingen die je deze les hebt geleerd.