Grammatica - Zinsdelen + samengestelde zin

Nederlands
Welkom!! Neem plaats en pak je Ipad er bij. 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
Welkom!! Neem plaats en pak je Ipad er bij. 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
- Je weet hoe je een zin in zinsdelen verdeelt.

- Je kunt enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen herkennen.

Slide 2 - Slide

Zinsdelen
- Een woord en / of woorden die bij elkaar horen.
- Een zinsdeel heeft een eigen functie.

- Zoek de persoonsvorm en bekijk welk woord / welke woorden voor de persoonsvorm kunnen worden geplaatst om een correcte zin te behouden.

Slide 3 - Slide

Zinsdelen
Voorbeelden:

1. Om zes uur wordt de nieuwe krant gebracht.
2. De lekkende pen wordt in de prullenbak gegooid.
3. De buurvrouw doet morgen boodschappen.

Slide 4 - Slide

Zinsdelen
Uitwerking voorbeelden:

1. Om zes uur │ wordt │ de nieuwe krant │ gebracht.
2. De lekkende pen │ wordt │ in de prullenbak │ gegooid.
3. De buurvrouw │ doet │ morgen │ boodschappen.

Slide 5 - Slide

Zinsdelen
Aandachtspunten:

1. Let op: zorg ervoor dat je het zinsdeel (indien mogelijk) altijd zo groot mogelijk houdt.

Morgen wordt de oude boom voor ons huis omgehakt.
Morgen / wordt / de oude boom / voor ons huis omgehakt.
Morgen / wordt / de oude boom voor ons huis / omgehakt.

Slide 6 - Slide

Samengestelde zin
- Twee enkelvoudige zinnen die worden samengevoegd.
- Om zinnen samen te voegen wordt er vaak gebruik gemaakt van een voegwoord (en, omdat, want, etc.).

- In een enkelvoudige zin staat maar één persoonsvorm.
- In een samengestelde zin staan minimaal twee persoonsvormen.

Slide 7 - Slide

Samengestelde zin
Let op:
- Soms staat het voegwoord niet tussen de twee zinnen in, maar staat het voegwoord juist vooraan in de zin.

- Soms zijn voegwoorden niet nodig. Tussen twee werkwoorden kan soms een komma al genoeg zijn.

Slide 8 - Slide

Samengestelde zin
Voorbeelden:
1. Ik ga naar huis, want ik moet huiswerk maken.
2. Je kunt mijn fiets voor één keer lenen, of je kunt zelf een nieuwe kopen
3. Doordat het de hele week heeft geregend, is wandelen in het bos geen pretje.
Antwoord dadelijk via LessonUp: ga, moet

Slide 9 - Slide

Wat zijn de persoonsvormen?
Toen de training was afgelopen, gingen we wat drinken op het terras.

Slide 10 - Open question

Wat zijn de persoonsvormen?
Mieke bakt een taart en Petra helpt haar moeder.

Slide 11 - Open question

Wat zijn de persoonsvormen?
De boer bewerkt het land, zodat daar weer bloemkool kan groeien.

Slide 12 - Open question

Wat zijn de persoonsvormen?
Als het morgen droog blijft, kom ik ook tennissen, tenzij ik op mijn broertje moet passen.

Slide 13 - Open question

Wat zijn de persoonsvormen?
Ik begreep toen niet hoe je zoiets tegen je vriendin kon zeggen.

Slide 14 - Open question

Wat zijn de persoonsvormen?
Ik vind het niet aardig dat je dat zegt, maar je hebt wel een beetje gelijk.

Slide 15 - Open question

Maak een samengestelde zin.
(en) Mijn zus zit op streetdance. Ik zit op pianoles.

Slide 16 - Open question

Maak een samengestelde zin.
(want) De tuinman verstaat je niet. Hij is doof.

Slide 17 - Open question

Maak een samengestelde zin.
(of) Ik ga straks het boek Broergeheim kopen. Ik leen het uit de bibliotheek.

Slide 18 - Open question

Maak een samengestelde zin.
(zodat) Jordy traint veel. Hij wordt steeds gespierder.

Slide 19 - Open question