les1

Silvan
Marouan
Noud
Robin
Eva
Noortje
Boet
Kevin
Levi
Farah
Nora Mae
Jaimen
Jordi
Yoa
Jalisa
Suze
Anas
Tim
Stan
Finley
mobiel in de telefoontas
pak je boek
en je schrift
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Silvan
Marouan
Noud
Robin
Eva
Noortje
Boet
Kevin
Levi
Farah
Nora Mae
Jaimen
Jordi
Yoa
Jalisa
Suze
Anas
Tim
Stan
Finley
mobiel in de telefoontas
pak je boek
en je schrift

Slide 1 - Slide

De bank en jouw geld
Hoofdstuk 3

Slide 2 - Slide

Weet je het nog
  • Ik weet de soorten van geld
  • Ik weet wat chartaal geld is
  • Ik weet wat giraal geld is
  • Ik ken de drie functies van geld
  • Ik weet op welke manieren je kunt betalen
  • Ik weet welke vormen van ruil er zijn
  • Ik weet de verschillen tussen directe ruil en indirecte ruil
  • Ik weet wat rente is en kan dit ook uitrekenen
  • Ik weet hoe geld lenen werkt en waar je dit kunt doen
  • Ik weet het verschil tussen aflossen en rente betalen

Slide 3 - Slide

  • je gaat  6 minuten in sti
Wat nu?
  • neem de begrippenlijst door
  • maak de opdrachten
  • ben je klaar: vul dan de theorie in
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden
timer
10:00
WEET JE HET NOG HOOFDSTUK 3

Slide 4 - Slide

  • je gaat  6 minuten in sti
Wat nu?
  • je gaat 8 minuten in stilte werken


  • daarna kijken we het na
  • uitleg paragraaf §3.1
  • aan het huiswerk
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden
Maak de opdrachten op blz. 69, 
vul de theorie van blz. 68 in.
timer
8:00

Slide 5 - Slide

commerciële beïnvloeding
Opdrachten
1 Days gone ps4 ruilen tegen headset = directe ruil (geen geld)
2 Chartaal geld: geld in de vorm van bankbiljetten en munten = A
3 iDeal hoort bij elektronisch betalen
4 Je hebt € 157,50 op de bank, je betaalt € 34,95 en € 2,40 
   en krijgt € 65,- loon 
   Het nieuwe saldo is 157,50-34,95-2,40+65 = € 185,15
5 Kopen = ruilfunctie, bewaren = spaarfunctie, 
   vergelijken prijzen = rekenfunctie
6 Risico thuis geld bewaren: vergeten dat je het hebt of diefstal 
   plus je krijgt geen rente en bij brand ben je het kwijt, misschien
   geef je het zo ook makkelijker uit....

Slide 6 - Slide

commerciële beïnvloeding
vervolg opdrachten
7 Rente is 0,25% van € 1.700,- = 1700/100 x0,25 = € 4,25
8 rente is € 2,24 en het spaarbedrag is € 1.120,- 
   om de rente in procenten te bereken doe je: deel/geheel x 100
   dat is hier 2,24/1120 x 100 = 0,2%
   Je hebt dus een spaarrekening bij Knab.
9 De rente van een lening is hoger dan de rente op een
   spaarrekening
   De bank wil wel geld verdienen!
   Antwoord B

Slide 7 - Slide

commerciële beïnvloeding
vervolg opdrachten
10a Bij een lening van € 5.000,- is het maandbedrag € 97,50 en de termijn 60 maanden. In totaal moet je dus 60x97,50 = 
€ 5.850,- terugbetalen aan de bank.
10b Bij een lening van € 10.000,- is het maandbedrag € 189,- en de termijn 60 maanden. In totaal moet je dus 60x189 = 
€ 11.340,- terugbetalen aan de bank.
De rente is dus 11340-10000 = € 1.340,- 
11a Je betaalt 73x10 = € 730,- de laptop koste € 500,- 
Je betaalt dus € 230,- aan rente.  
11b Hoeveel procent is 230 van 500 is de vraag 
230/500 x 100 = 46%

(deel/geheel x 100)

Slide 8 - Slide

Theorie Geld in de vorm van munten en bankbiljetten 
noem je chartaal geld. Het geld op je bankrekening is 
giraal geld. Hiermee kun je elektronisch betalen. Op je bankapp kun je het saldo op je bankrekening zien. Bij kopen 
is het indirecte ruil. Met ruilen goederen voor goederen is het directe ruil. Bij kopen gebruik je geld als ruilmiddel. Dat is een van de drie geldfuncties. Geld kun je ook gebruiken als rekenmiddel of als spaarmiddel. Geld dat je overhoudt, kun je sparen. Als je het op een spaarrekening zet, ontvang je rente. Als je geld tekort komt kun je dat lenen van iemand anders of van de bank. Je moet dat wel binnen een bepaalde tijd aflossen. Als vergoeding betaal je rente. Het vaste bedrag dat je maandelijks bij een lening betaalt, is de maandtermijn.


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

§3.1 Hoe betaal je?

Functies geld:
  • ruilmiddel                    met geld koop je iets

  • rekenmiddel                 met geld kun je rekenen

  • spaarmiddel                 geld kun je bewaren

Slide 11 - Slide

Directe ruil:
  • goederen ruilen voor goederen
  • je maakt geen gebruik van geld!

Indirecte ruil:
Je ruilt met behulp van geld

Slide 12 - Slide

Chartaal geld:
Munten of bankbiljetten

Giraal geld:
Geld op een bankrekening

Elektronisch betalen:
pinpas of mobiel
iDeal
creditcard

Slide 13 - Slide

Maak in stilte
EN zelfstandig
de opdrachten 2 t/m 13 
van pagina 70 t/m 73

 Ben je klaar: 
neem alvast de theorie door van §3.2


timer
8:00

Slide 14 - Slide

1
Eigen antwoord hoe jij je aankopen betaalt.
Contant? Pinnen? Online via iDeal? Creditcard?

2
Je vader helpt: directe ruil
Bilal krijgt betaalt: indirecte ruil
Betaling met bitcoins: directe ruil

Slide 15 - Slide

3a
Wat als je maar een klein beetje graan wilt ruilen?
Wat doet de ander dan met de rest van het zwijn...
Of niemand wil tegen zwijn ruilen...
3b
Als de prijzen constant stijgen willen de mensen het liefste weer gebruik maken van directe ruil, dus goederen voor goederen. 
Morgen kun je immers minder met je geld kopen als vandaag....

Slide 16 - Slide

4
Zilvervloot sparen: spaarfunctie
Restaurant: ruilfunctie
Korting: rekenfunctie

5
Eigen antwoord. Verdien jij geld?
Is dit meer of minder als een leeftijdsgenoot?
Als je het vergelijkt gaat het over de rekenfunctie!

Slide 17 - Slide

Als je je verjaardagsgeld stort:
Je chartale geld neemt af en 
je girale geld neemt toe.

Slide 18 - Slide

7
Reden die een winkelier kan hebben:
  • lastig om wisselgeld te hebben
  • bang voor overval
  • in verband met hygiëne geen contant geld
  • minder tijd kwijt met tellen
  • hoge kosten bij bank voor storten en halen

Slide 19 - Slide

8a
Min 10.000 dus 361.870 betaalautomaten.
8b
(371870-361870)/361870 x100 = 2,8%

9  
Betalen met iDeal kan via je bank-app of internetbankieren

Slide 20 - Slide

10a
Voordeel: geen pincode onthouden, geen pas mee, gaat sneller.
Nadeel: je geeft misschien ongemerkt teveel geld uit, een ander kan jouw pasje misbruiken, pincode?
10b
Als je geen goed zicht hebt op je banksaldo 
dan kun je beter contant geld gebruiken.
Met een vast bedrag in je portemonnee zie
je hoe snel het opgaat.

Slide 21 - Slide

11a
iDeal         42.920.000.000/524.000.000 =  € 81,91
Creditcard 7.050.000.000/95.000.000     =  € 74,21 
Afterpay    450.000.000/6.250.000         =  € 72,-      
11b
De afrekening is aan het einde van de maand (dan heb je wellicht weer loon ontvangen) en anders moet je het in termijn terugbetalen (betaal je wel extra rente). 
De creditmaatschappij schiet het bedrag dus voor.

Slide 22 - Slide

12
Creditsaldo: tegoed, plussaldo, positief saldo
Debetsaldo: rood staan, negatief saldo, in de min, tekort
13
Het tegoed was 124,50
Daar gaat vanaf 10+476+62
En daar komt bij 34,75
Het nieuwe saldo is € 388,75 dit is een negatief saldo (debetsaldo).

Slide 23 - Slide

LEER              EN

                     §3.1

Slide 24 - Slide

Leerdoelen §3.1
  • Ik weet directe ruil is
  • Ik weet wat indirecte ruil is
  • Ik ken de drie geldfuncties
  • Ik weet wat chartaal geld is
  • Ik weet wat giraal geld is
  • Ik weet wat rekening courant is
  • Ik ken drie vormen van elektronisch betalen
  • Ik weet wat een debetsaldo is
  • Ik weet wat een creditsaldo is
  • Ik kan een nieuw banksaldo uitrekenen
LEER              EN

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide