This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Items in this lesson
Fijn dat jullie er weer zijn!!
Slide 1 - Slide
Programma
Start Hoofdstuk 5.1
Opdrachten 5.1 maken
Nakijken opdrachten 5.1
Test Jezelf 5.1 maken
Toets bespreking H2: dinsdag 28/1
Slide 2 - Slide
5 Bewegen
Slide 3 - Slide
Wat weet je al over beweging?
Slide 4 - Slide
Tijdens het fietsen kun je versnellen of vertragen. Welke opmerkingen zijn waar?
A
Als je versnelt, ga je steeds langzamer bewegen
B
Als je vertraagt, ga je steeds langzamer bewegen
C
Als je versnelt, ga je steeds sneller bewegen
D
Als je vertraagt, ga je steeds sneller bewegen
Slide 5 - Quiz
Waarom gebeuren op besneeuwde en gladde wegen meer ongelukken dan op droge wegen?
A
Banden hebben meer grip op gladde wegen. Bij het remmen glijd je dan minder ver door.
B
Banden hebben minder grip op gladde wegen. Bij het remmen glijd je dan verder door.
C
Banden hebben minder grip op gladde wegen. Bij het remmen glijd je dan minder ver door.
Slide 6 - Quiz
Op de weg naar school fiets je met een snelheid van 18 kilometer per uur. Wat betekent dat?
A
Dat je er een minuut over doet om 18 kilometer te fietsen
B
Dat je er een uur voer doet om 18 kilometer te fietsen
C
Dat je er een seconde over doet om 18 kilometer te fietsen
Slide 7 - Quiz
Op vakantie maak je een lange fietstocht van 30 kilometer. Je fietst met een snelheid van 15 kilometer per uur. Hoe lang doe je erover?
A
een half uur
B
twee uur
C
één uur
D
vier uur
Slide 8 - Quiz
5.1: bewegingen vastleggen
Er zijn verschillende manieren om beweging vast te leggen. Dat kan bijvoorbeeld door een filmpje te maken.
In de natuurkunde gebruiken we verschillende methodes hiervoor, daar gaan we het over hebben in paragraaf 5.1
Slide 9 - Slide
De leerdoelen van 5.1: Bewegingen vastleggen
Je kunt uitleggen wat je op een stroboscopische foto ziet en hoe je zo’n foto maakt.
2. Je kunt benoemen welke twee dingen je moet weten om uit een stroboscopische foto de gegevens voor een afstand-tijddiagram te halen.
3. Je kunt een afstand-tijdtabel invullen.
4. Je kunt op een afstand-tijddiagram bij een tijdstip de bijbehorende afstand aflezen, en omgekeerd.
Slide 10 - Slide
Meneer Wietsema legt in een video uit hoe je beweging vast kunt leggen
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Slide 13 - Video
Slide 14 - Video
Stroboscobische foto, wat moet je onthouden?
1. De foto wordt gemaakt door een stroboscooplamp
2. De stroboscooplamp geeft een kort lichtflits
3. De tijd tussen de lichtflitsen is altijd even lang
Slide 15 - Slide
Een afstand-tijdtabel van een stroboscopische foto, wat moet je onthouden?
1. De afstand weet je door de foto langs een meetlat te houden
2. De tijd weet je, omdat je de tijd tussen de lichtflitsen weet.
Slide 16 - Slide
Een afstand-tijdtabel van een stroboscopische foto, wat moet je onthouden?
1. De afstand weet je door de foto langs een meetlat te houden
2. De tijd weet je, omdat je de tijd tussen de lichtflitsen weet.
Slide 17 - Slide
Voorbeeld
Hier zie je een voorbeeld van een stroboscopische foto
Gegeven: de tijd tussen de flitsen is altijd 0,5 seconden
Slide 18 - Slide
Voorbeeld
Hier zie je een voorbeeld van een stroboscopische foto
Gegeven: de tijd tussen de flitsen is altijd 0,5 seconden
We meten de afstand door naar de voorkant van de bal te kijken
I
I
I
Slide 19 - Slide
Eerste stap van een afstand-tijdtabel maken: de tijd invullen
Er is gegeven dat er elke 0,5
seconden en flits is, daarom
ziet de afstand-tijdtabel er als
volgt uit:
Slide 20 - Slide
Hoeveel afstand heeft de bal afgelegd bij C?
I
A
1 cm
B
10 cm
C
100 cm
D
1 m
Slide 21 - Quiz
Hoeveel afstand heeft de bal afgelegd bij D?
I
A
2,2 cm
B
22 cm
C
220 cm
D
2,2 m
Slide 22 - Quiz
Tweede stap van een afstand-tijdtabel maken: de afstand invullen
Vul de afstand in cm in die de
bal afgelegd heeft voor
A t/m G
Slide 23 - Slide
Van een afstand-tijdtabel naar een afstand-tijdgrafiek
Een afstand-tijdgrafiek maak je aan de hand van de tabel die je eerst maakt.
Een grafiek teken je altijd met een potlood!
1. Teken een assenstelsel en zet tijd langs de x-as en afstand langs de y-as
2. Teken de gegevens uit de tabel als punten in
3. Trek een vloeiende/rechte lijn door de punten heen (Staan de punten ongeveer in een rechte lijn? Dan schat je een rechte lijn en teken je hem in met je liniaal. Kan dit niet? dan teken je de lijn vloeiend uit de hand.)
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf 5.1 en maak opdracht 1 t/m 3 + 5 + 8 + 9
Hoe: in stilte
Hulp: Zoek antwoorden op in je boek, bij onduidelijkheid vinger opsteken
Tijd: 20 minuten
Klaar?: Kijk de opdrachten na!
Klaar met nakijken? Maken Test Jezelf 5.1 Online
Slide 26 - Slide
Leerdoelen 5.2
Je kunt de gemiddelde snelheid van een voorwerp berekenen.
Je kunt snelheid in m/s omrekenen naar km/h en omgekeerd.
Slide 27 - Slide
5.2 Gemiddelde snelheid
Afstand(m) = gemiddelde snelheid(m/s) x tijd(s)
Afstand(km) = gemiddelde snelheid(km/h) x tijd(h)
6 = 2 x 3
Omrekenen van m/s naar km/h
Slide 28 - Slide
300 km/h = ..... m/s
Slide 29 - Open question
Een atlete loopt de 100 meter in 10,8 seconde. Bereken haar gemiddelde snelheid in m/s.
Slide 30 - Open question
Tom rijdt een flinke afstand op zijn racefiets. Na 3,5 uur fietsen is zijn gemiddelde snelheid 28 km/h is. Welke afstand heeft Tom in die tijd afgelegd?
Slide 31 - Open question
Wat ga je voor dinsdag doen?
Woensdag heb je een invalles voor Nask
Lees theorie 5.2
Maak de opdrachten van 5.2 (opdracht 1 t/m 7 +9)
Maandag 15/1: Inleveren verslag PO Mars + Opdrachten t/m 5.2 af.
Johan fietst met een (gemiddelde) snelheid van 5,5 m/s. Hoeveel km/h is dat?
Slide 40 - Open question
Een atlete loopt de 100 meter in 10,8 seconde. Bereken haar gemiddelde snelheid in m/s.
Slide 41 - Open question
Tom rijdt een flinke afstand op zijn racefiets. Na 3,5 uur fietsen is zijn gemiddelde snelheid 28 km/h is. Welke afstand heeft Tom in die tijd afgelegd?