2.8 Spelling

Welkom T2A!
Wat is de bedoeling?

Je leert hoe je in de verleden tijd een werkwoord goed spelt;
Je leert hoe je het meervoud schrijft van woorden op -ie en -ee;
10 dicteewoorden


Deze les: 
Nakijken 1 t/m 4
Daarna LessonUp 
Maken: 5,6 



1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom T2A!
Wat is de bedoeling?

Je leert hoe je in de verleden tijd een werkwoord goed spelt;
Je leert hoe je het meervoud schrijft van woorden op -ie en -ee;
10 dicteewoorden


Deze les: 
Nakijken 1 t/m 4
Daarna LessonUp 
Maken: 5,6 



Slide 1 - Slide

Persoonsvorm v.t.
sterke en zwakke ww

Slide 2 - Slide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 3 - Slide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 4 - Slide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 5 - Slide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd zwakke ww
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de stam  te kijken


  1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 9 - Slide

Mijn broer (kleden) zich gistermorgen heel langzaam aan.
A
kleed
B
kleedt
C
klede
D
kleedde

Slide 10 - Quiz

Hij (fietsen) naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 11 - Quiz

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek
A
juigde
B
juichde
C
juigte
D
juichte

Slide 12 - Quiz

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte

Slide 13 - Quiz

Hij (antwoorden) snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 14 - Quiz

Wat is de bedoeling?
Je weet nu hoe je in de verleden tijd een werkwoord goed spelt;

Maken: 5,6 (blz. 158-159)

Slide 15 - Slide