2HV Theorie + opdrachten werkwoordstijden

2HV Theorie + opdrachten werkwoordstijden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

2HV Theorie + opdrachten werkwoordstijden

Slide 1 - Slide

Wat zijn de werkwoorden in de zin hieronder?

Hij werkte jarenlang in een snackbar.

Slide 2 - Open question

In welke tijd staat de zin hieronder?

Hij werkte jarenlang in een snackbar.

Slide 3 - Open question

PV
Hij werkt al jaren in een snackbar.
Hij werkte jaren in een snackbar.

--> De persoonsvorm bepaalt in welke tijd de zin staat: tegenwoordige of verleden tijd.

Slide 4 - Slide

Wat zijn de werkwoorden in de zin hieronder?

Zij heeft gisteren al haar huiswerk gemaakt.

Slide 5 - Open question

Zij heeft gisteren al haar huiswerk gemaakt.
persoonsvorm
voltooid deelwoord
infinitief

Slide 6 - Drag question

De tijden van het werkwoord
onvoltooid tegenwoordige tijd - Zij maakt al haar huiswerk.
onvoltooid verleden tijd - Zij maakte al haar huiswerk.

voltooid tegenwoordige tijd - Zij heeft al haar huiswerk gemaakt.
voltooid verleden tijd - Zij had al haar huiswerk gemaakt.

Slide 7 - Slide

Welke werkwoorden staan er in de zin hieronder?

Vorig jaar stapte een Amerikaanse toerist tussen een kudde luipaarden uit de auto.

Slide 8 - Open question

In welke tijd staat de zin hieronder?

Vorig jaar stapte een Amerikaanse toerist tussen een kudde luipaarden uit de auto.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 9 - Quiz

Welke werkwoorden staan er in de zin hieronder?

Een andere toerist heeft geprobeerd een leeuw te aaien.

Slide 10 - Open question

In welke tijd staat de zin hieronder?

Een andere toerist heeft geprobeerd een leeuw te aaien.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Wat zijn de werkwoorden in de zin hieronder?

Wie heeft er wel eens distikstofmonoxide gebruikt?

Slide 13 - Open question

Staat de zin in de tegenwoordige of verleden tijd?

Wie heeft er wel eens distikstofmonoxide gebruikt?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 14 - Quiz

Staat de zin in de onvoltooid of voltooide tijd?

Wie heeft er wel eens distikstofmonoxide gebruikt?
A
onvoltooide tijd
B
voltooide tijd

Slide 15 - Quiz

Staat de zin in de toekomende tijd?

Wie heeft er wel eens distikstofmonoxide gebruikt?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Wie heeft er wel eens distikstofmonoxide gebruikt?

voltooid tegenwoordige tijd

Slide 17 - Slide

Wat zijn de werkwoorden in de zin hieronder?

Dit koude gas zou een korte, sterke roes veroorzaken.

Slide 18 - Open question

Staat de zin in de tegenwoordige of verleden tijd?

Dit koude gas zou een korte, sterke roes veroorzaken.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 19 - Quiz

Staat de zin in de onvoltooid of voltooide tijd?

Dit koude gas zou een korte, sterke roes veroorzaken.
A
onvoltooide tijd
B
voltooide tijd

Slide 20 - Quiz

Staat de zin in de toekomende tijd?

Dit koude gas zou een korte, sterke roes veroorzaken.
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Dit koude gas zou een korte, sterke roes veroorzaken.

voltooid verleden toekomende tijd

Slide 22 - Slide

In welke tijd staat de zin hieronder?

Een klasgenoot zou zijn mond erdoor bevroren hebben.

Slide 23 - Open question

Een klasgenoot zou zijn mond erdoor bevroren hebben.

voltooid verleden toekomende tijd

Slide 24 - Slide

En nu aan de slag ... 

Slide 25 - Slide