8. verbos AR

Hoy en la clase de español
  • ¿Qué tal la semana pasada? 
  • Explicación de los verbos (AR)
  • ¡A practicar! 
  • El verbo 'ser'
  • Repaso para la evaluación
1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hoy en la clase de español
  • ¿Qué tal la semana pasada? 
  • Explicación de los verbos (AR)
  • ¡A practicar! 
  • El verbo 'ser'
  • Repaso para la evaluación

Slide 1 - Slide

¡El objetivo de la semana!
Ik weet hoe je de regelmatige werkwoorden op AR vervoegt.
  • 3 vragen bedenken
  • 3 klasgenoten beantwoorden de vragen aan het einde van de les!

Slide 2 - Slide

Leerdoel:
Ik weet hoe je de regelmatige werkwoorden op -AR vervoegt. 

Slide 3 - Slide

De regelmatige werkwoorden op -ar
  • Het vervoegen van werkwoorden, wat is dat?
  • In het Spaans zijn er 3 soorten werkwoorden. 


De Spaanse werkwoorden eindigen op:
-ar
-er
-ir
hablar
trabajar
caminar
estudiar
bailar
cantar
  • Bovenstaande werkwoorden zijn de hele werkwoorden.
  • Als je -ar van de werkwoorden afhaalt heb je de stam.           (camin, bail, trabaj, estudi, habl, cant)

Slide 4 - Slide

Stap 1: 
de persoonlijke voornaamwoorden

Slide 5 - Slide

Stap 2: 
leer de vervoegingen van -ar

yo
as
él / ella/ usted
a
nosotros / nosotras
amos
vosotros / vosotras
áis
ellos / ellas / ustedes
an
Deze uitgangen plak je achter de stam!
neem dit schema allemaal 
over in je schrift!

Slide 6 - Slide

Stappenplan
hablar = praten
Nu wil je zeggen jij praat. (voorbeeld)

1. Haal -ar van het hele werkwoord af: habl (dit is de stam)
2. Wat is de jij-vorm?
3. Welke vervoeging staat er bij tú? as
4. plak de vervoeging achter de stam = habl + as = hablas 

                                       JIJ PRAAT = TÚ HABLAS 

Slide 7 - Slide

Un ejemplo / een voorbeeld
Omdat iedere persoon een uniek werkwoord heeft, laten Spanjaarden het persoonlijke voornaamwoord vaak weg. 

Slide 8 - Slide

Let op:

Slide 9 - Slide

Samen oefenen
1. Tú ______ (bailar) en la discoteca. 
2. Delano _______ (cantar) una canción muy famosa.
3. Nosotros _______ (cocinar) paella. 
4. Jelle y Lars __________ (hablar) en español. 
5. Dianne _______ (trabajar) en una tienda de ropa. 

Slide 10 - Slide

O - AS - A - AMOS - ÁIS - AN  woho o ooo
Als je een melodie van het grammaticarijtje maakt dan 
kan je het soms makkelijker onthouden!

vanaf 00:39

Slide 11 - Slide

Sleep de Spaanse vertaling naar het bijpassende Nederlandse persoonlijke vnw.
ik
jij
hij
zij
u
wij
jullie
zij (mv)
u (mv)
vosotros
él
ustedes
yo
ellos
nosotros
ella
usted

Slide 12 - Drag question

Welke uitgang hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord?
nosotros
yo
él, ella, ud.
vosotros
ellos, ellas, uds.
áis
o
amos
as
an
a

Slide 13 - Drag question

Klaar?
Maak opdracht 4.3 A+B uit je Spaanse module
(boekje op je laptop, página 41)

Je schrijft de antwoorden in je schrift.

Slide 14 - Slide

Nakijken
estudiar
trabajar
hablar
yo
estudio
trabajo
hablo
tú 
estudias
trabajas
hablas
él/ella/usted
estudia
trabaja
habla
nosotros
estudiamos
trabajamos
hablamos
vosotros
estudiáis
trabajáis
habláis
ellos/ellas/ustedes
estudian
trabajan
hablan

Slide 15 - Slide

B. 
1. habláis 
2. estudiamos
3. trabajas
4. charlamos
5. bailan
6. canta
7. termino
8. trabajáis
naam + yo = nosotros
naam + tú = vosotros
naam + naam = ellos/ellas/ustedes

Slide 16 - Slide

VUL IN:
- bailar
- caminar
- cantar
- estudiar
- hablar
- trabajar
KIES:
PRESENTE
¡A PRACTICAR!

Slide 17 - Slide

Leerdoel:
Ik kan het werkwoord ser vervoegen.

Slide 18 - Slide

Het werkwoord SER
tip
Je kan dit werkwoord weer oefenen via het programma Verbuga. 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Sleep de vormen van ser naar de juiste plek.
nosotros
yo
él, ella, ud.
vosotros
ellos, ellas, uds.
eres
somos
es
soy
son
sois

Slide 21 - Drag question

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Repaso de los artículos 
Onbepaald:                          Bepaald:
___ perro                               ___ perros
___ chicas                             ___ chica
___ gatos                               ___ gato
___ rotulador                        ___ rotuladores
___ silla                                   ___ sillas

Slide 25 - Slide

Repaso de los artículos 
Onbepaald:                          Bepaald:
Un perro                                  los perros
Una chicas                             la chica
Unos gatos                            el gato
Un rotulador                          los rotuladores
Una silla                                   las sillas

Slide 26 - Slide

Zet in het meervoud:
1. Un chico
2. La chica
3. Una mesa
4. La ciudad
5. El libro 
6. La pizarra
7. Un señor

Slide 27 - Slide

Zet in het meervoud:
1. Unos chicos
2. Las chicas
3. Unas mesas
4. Las ciudades
5. Los libros
6. Las pizarras
7. Unos señores

Slide 28 - Slide

¡El objetivo de la semana!
Ik weet hoe je de regelmatige werkwoorden op AR vervoegt.
  • 3 vragen bedenken
  • 3 klasgenoten beantwoorden de vragen aan het einde van de les!

Slide 29 - Slide

Los deberes 

Maak een poster over jezelf! 
martes, 22 de noviembre, tercera hora

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link