Na Klar Kap 4 les 10

Les 10
Lernziel: 
Je kan de grammatica van Hoofdstuk 3 +4 voor de toetsweek toepassen.

Inhalt:
Herhaling alle grammatica Kapitel 3 +4




1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 10
Lernziel: 
Je kan de grammatica van Hoofdstuk 3 +4 voor de toetsweek toepassen.

Inhalt:
Herhaling alle grammatica Kapitel 3 +4




Slide 1 - Slide

Zelfst. nw. vervangen door pers. vnw.
'Der'-woorden kan je vervangen door er
'Die'- woorden kan je vervangen door sie
'Das'-woorden kan je vervangen door es

Voorbeeld:
Der Freund ist da. Er ist da.
Die Blumen sind schön. Sie sind schön.
Das Buch ist super! Es ist super!

Slide 2 - Slide

Vervang het zelfstandig naamwoord:
Der Junge ist nett.
A
Sie
B
Er
C
Es

Slide 3 - Quiz

Vervang het zelfstandig naamwoord:
Das Mädchen ist schön.

A
Sie
B
Es
C
Er

Slide 4 - Quiz

Vervang het zelfstandig naamwoord:
Die Kinder spielen zusammen.
A
Sie
B
Er
C
Es

Slide 5 - Quiz

Dagindeling
am Morgen
van 6 tot 9 's ochtends
am Vormittag
van 9 tot 12 's ochtends
am Mittag
van 12-13 's middags
am Nachmittag
van 13-18 's middags
am Abend
van 18-24 's avonds
in der Nacht
van 0-6 's nachts

Slide 6 - Slide

Ich stehe um 05.45 auf.
A
In der Nacht
B
am Morgen
C
am Vormittag

Slide 7 - Quiz

Ich gehe um 08.30 arbeiten.
A
am Vormittag
B
am Mittag
C
in der Nacht
D
am Morgen

Slide 8 - Quiz

Ich esse um 12.30 lunch.
A
am Vormittag
B
am Nachmittag
C
am Mittag
D
am Abend

Slide 9 - Quiz

de/(g)een
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
das Buch
die Kinder
ein- Mann
eine Frau
ein- Buch
keine Kinder

Slide 10 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij
het
ich
du
er
sie
es
mein(e)
dein(e)
sein(e)
ihr(e)
sein(e)
mijn
jouw
zijn
haar
zijn

Slide 11 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
wij
jullie
zij
u
wir
ihr
sie
sie
unser(e)
euer/eure
ihr(e)
Ihr(e)
onze/ons
jullie
hun
uw

Slide 12 - Slide

der Sport - (mijn) Sport
A
iche
B
meine
C
mein
D
sein

Slide 13 - Quiz

die Mutter - (jullie) Mutter
A
ihre
B
ihr
C
euer
D
eure

Slide 14 - Quiz

das Fahrrad - (zijn) Fahrrad
A
sein
B
dein
C
deine
D
seine

Slide 15 - Quiz

der Sohn - (haar) Sohn
A
ihr
B
sein
C
seine
D
ihre

Slide 16 - Quiz

das Hobby - (onze) Hobby
A
eure
B
unser
C
unsere
D
euer

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

3- vormen

gebiedende wijs- ev


gebiedende wijs- mv


gebied. wijs- beleefdheidsvorm

Slide 19 - Slide

Gebiedende wijs sein + haben

sein: Sei ruhig! 
           Seid ruhig! 
           Seien Sie ruhig!

haben: Hab Geduld!
                Habt Geduld!
                Haben Sie Geduld!

Slide 20 - Slide

Gebiedende wijs enkelvoud van "denken"
A
denkt
B
denken Sie
C
denk
D
denkst

Slide 21 - Quiz

Gebiedende wijs beleefdheidsvorm van machen
A
macht
B
macht Sie
C
machen
D
machen Sie

Slide 22 - Quiz

Gebiedende wijs meervoud van gewinnen
A
gewinnt
B
gewinnen
C
gewinn
D
gewonnt

Slide 23 - Quiz

Gebiedende wijs beleefdheidsvorm sein
A
sei Sie!
B
sind Sie!
C
seien Sie!
D
Seid Sie!

Slide 24 - Quiz

worden/zullen

ik word/zal
jij wordt/zult
hij/zij/het wordt/zal
wij worden/zullen
jullie worden/zullen
u wordt/zult 
zij worden/zullen
werden

ich werde
du wirst
er/sie/es wird
wir werden
ihr werdet
Sie werden
sie werden

Slide 25 - Slide

Hausaufgaben
1. maken: -
2. Leren alles voor toetsweek:
Kap 3: lernbox 1,4,6 + Redemittel (2x) + Gram A,C,D
Kap 4: lernbox 1,2,3 + Gram A,B,C


Slide 26 - Slide