Bouwsteen 6: feit en mening

 INFORMATIE EN MENINGEN
Op het examen Schrijven en ook Lezen en Luisteren, is het belangrijk dat je weet wanneer je met een feit en wanneer je met een mening te maken hebt.  Ken dit verschil dus goed!


LESDOELEN
- Je kunt feiten en meningen herkennen.
- Je kunt argumenten herkennen.
- Je kunt zelf feiten en meningen bedenken.

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

 INFORMATIE EN MENINGEN
Op het examen Schrijven en ook Lezen en Luisteren, is het belangrijk dat je weet wanneer je met een feit en wanneer je met een mening te maken hebt.  Ken dit verschil dus goed!


LESDOELEN
- Je kunt feiten en meningen herkennen.
- Je kunt argumenten herkennen.
- Je kunt zelf feiten en meningen bedenken.

Slide 1 - Slide

Feiten, meningen en argumenten

Slide 2 - Slide

FEIT
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld
'De helft van de zestienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 3 - Slide

MENING (standpunt)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het ermee eens of oneens zijn

Voorbeeld
'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen'

Slide 4 - Slide

FEIT versus  MENING

Slide 5 - Slide

ARGUMENT (onderbouwing)
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening   verdedigt  of verklaart
  • Een argument wordt ingeleid door een signaalwoord, zoals   want, namelijk, omdat, doordat...

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening/standpunt), want (signaalwoord) dan leren zij met geld omgaan (argument)'.

Slide 6 - Slide

Feit of mening?

'Hij rent heel snel'.
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quiz

Feit of mening?

'Vandaag is het dinsdag'
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quiz

Feit of mening?

'De bladeren zijn nat'
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quiz

Feit of mening?

'Zwolle telt meer dan 130.000 inwoners'
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quiz

Feit of mening?
'Nederlands is niet moeilijk, gewoon even oefenen'
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quiz

Feit of mening?

Ik vind de Franse kust de leukste plaats om met vakantie te gaan.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quiz

Feit of mening?

'Nederland ligt in Europa'
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quiz

Feit of mening?

'Oreo's zijn de lekkerste koekjes'
A
feit
B
mening

Slide 14 - Quiz

Feit of mening?

Salaris maakt gelukkig
A
feit
B
mening

Slide 15 - Quiz

Schrijf in één zin of woord een feit over jezelf

Slide 16 - Open question

Schrijf in één woord een positieve mening over jezelf

Slide 17 - Open question

Over de vorige vraag
Geef een feit over jezelf. Dat kan zijn: 
ik ben Nederlander;  ik heb kort haar; ik heb lang haar; kleur ogen, etc. 
→ Een feit is te controleren. 
→ 'Ik ben schrijver' is daarom niet juist als feit: je bent student en staat niet ingeschreven als schrijver in de Kamer van Koophandel. 

Geef een positieve mening over jezelf. Dat kan zijn:
ik ben: stoer / gezellig / cool / een dierenliefhebber / grappig
→ Dit kan allemaal kloppen, want het is jouw mening. 
→ 'Ik ben schrijver' kan dus hier staan, als mening over jezelf. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

EINDE VAN DE LES

Slide 20 - Slide