Feiten, meningen en argumenten

De planning voor periode 1
- Grammatica: werkwoordspelling tt. Elke les een onderdeel. 

- Begrijpend lezen: feiten, meningen en argumenten. 

Dit valt beide onder de voorbereiding op het examen Schrijven in periode 2. 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

De planning voor periode 1
- Grammatica: werkwoordspelling tt. Elke les een onderdeel. 

- Begrijpend lezen: feiten, meningen en argumenten. 

Dit valt beide onder de voorbereiding op het examen Schrijven in periode 2. 

Slide 1 - Slide

Planning deze les
1. Onderdeel werkwoordspelling: een vraag, overzicht en filmpje
2. Begrijpend lezen:  feiten, meningen en argumenten 

  • In de les: oefenen in LessonUp
  • Thuis: leerlezen en oefenen in Taalblokken → Bouwstenen → Schrijven. 

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
persoonsvorm tegenwoordige tijd:  ik luister nu
persoonsvorm verleden tijd:               vroeger luisterde ik 
voltooid deelwoord:                               ik heb naar hem geluisterd
onvoltooid deelwoord:                          luisterend knikte ik
gebiedende wijs:                                     luister dan!
volt. dw als bijvoeglijk naamwoord:   de luisterende student

Slide 3 - Slide

Wat is de eerste stap die je maakt bij werkwoordspelling?

Slide 4 - Mind map

werkwoordspelling
Stap 1 is altijd: Gaat het hier om een persoonsvorm of niet? 
Je weet dat de persoonsvorm ALTIJD een werkwoord is. Maar waar staat de pv? En wat is het onderwerp? Je doet hiervoor de drie proeven: 
  1. vraagproef → de pv komt vooraan, het ondw ernaast
  2. getalsproef → de pv verandert van vorm, het ondw is ev/mv
  3. tijdsproef → de pv verandert van vorm, het ondw niet

In het volgende filmpje zie je de regel voor de persoonsvorm tt

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Lesdoelen deze les
- Je kunt vertellen wat feiten, meningen en argumenten zijn.
- Je kunt feiten en meningen herkennen.
- Je kunt argumenten herkennen.
- Je kunt zelf feiten en meningen bedenken.

Slide 7 - Slide

Feiten, meningen en argumenten

Slide 8 - Slide

FEIT
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld
'De helft van de zestienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 9 - Slide

MENING (standpunt)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het ermee eens of oneens zijn

Voorbeeld
'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen'

Slide 10 - Slide

FEIT versus  MENING

Slide 11 - Slide

ARGUMENT (onderbouwing)
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening   verdedigt  of verklaart
  • Een argument wordt ingeleid door een signaalwoord, zoals   want, namelijk, omdat, doordat...

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening/standpunt), want (signaalwoord) dan leren zij met geld omgaan (argument)'.

Slide 12 - Slide

Feit of mening?

'Hij rent heel snel'.
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quiz

Feit of mening?

'Vandaag is het dinsdag'
A
feit
B
mening

Slide 14 - Quiz

Feit of mening?

'De bladeren zijn nat'
A
feit
B
mening

Slide 15 - Quiz

Feit of mening?

'Zwolle telt meer dan 130.000 inwoners'
A
feit
B
mening

Slide 16 - Quiz

Feit of mening?
'Koken is moeilijk'
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quiz

Feit of mening?

'Nederland ligt in Europa'
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quiz

Schrijf in één zin of woord een positief feit over jezelf

Slide 19 - Open question

Schrijf in één woord een positieve mening over jezelf

Slide 20 - Open question

Over de vorige vraag
Geef een positief feit over jezelf. Dat kan zijn: 
ik ben Nederlander;  ik heb kort haar; ik heb lang haar; kleur ogen, etc. 
→ Een feit is te controleren. 
→ 'Ik ben schrijver' is daarom niet juist als feit: je bent student en staat niet ingeschreven als schrijver in de Kamer van Koophandel. 

Geef een positieve mening over jezelf. Dat kan zijn:
ik ben:  stoer / gezellig / cool / een dierenliefhebber / grappig
→ Dit kan allemaal kloppen, want het is jouw mening. 
→ 'Ik ben schrijver' kan dus hier staan, als mening over jezelf. 

Slide 21 - Slide

DOEL
Op het examen Schrijven en ook Lezen, en Luisteren, is het belangrijk dat je weet wanneer je met een feit en wanneer je met een mening te maken hebt.  Ken dit verschil dus goed!





Slide 22 - Slide