Thema 7, week 2 Les 9 - TT onregelmatige werkwoorden

Julia .... iets vertellen over haar hamster.
A
mag
B
magt
C
mogen
1 / 46
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Julia .... iets vertellen over haar hamster.
A
mag
B
magt
C
mogen

Slide 1 - Quiz

Slide 2 - Slide

lesdoel
Ik weet  wat de tegenwoordige tijd is van van sommige onregelmatige werkwoorden.
Onregelmatige werkwoorden worden niet vervoegd volgens de regels.

Werkwoord: Mogen
Ik vorm -    Ik mag
Hij vorm -  Hij mag
Wij vorm - Wij mogen


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide



Hij ..... zijn jouw huiswerk gemaakt.
Werkwoord: hebben
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 7 - Quiz



Jij ..... een broek aan.
Werkwoord: hebben
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 8 - Quiz



Ik ..... vandaag een feestje.
Werkwoord: hebben
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 9 - Quiz



Jullie ..... morgen gymles.
Werkwoord: hebben
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 10 - Quiz



Jullie ..... leuke kinderen.
Werkwoord: zijn
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 11 - Quiz



De jongen ..... erg grappig.
Werkwoord: zijn
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 12 - Quiz



Jij ..... goed in rekenen.
Werkwoord: zijn
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 13 - Quiz



Ik ..... al klaar met mijn werk.
Werkwoord: zijn
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide



Mijn vader ..... goed voetballen.
Werkwoord: kunnen
A
kan
B
kunt
C
kunnen

Slide 16 - Quiz



Jij ..... goed voetballen.
Werkwoord: kunnen
A
kan
B
kunt
C
kunnen

Slide 17 - Quiz



Ik ..... goed voetballen.
Werkwoord: kunnen
A
kan
B
kunt
C
kunnen

Slide 18 - Quiz



De koeien ..... goed voetballen.
Werkwoord: kunnen
A
kan
B
kunt
C
kunnen

Slide 19 - Quiz



Mijn zusje ..... langer opblijven.
Werkwoord: mogen
A
mag
B
mogen

Slide 20 - Quiz



Ik ..... niet langer opblijven.
Werkwoord: mogen
A
mag
B
mogen

Slide 21 - Quiz



De kinderen ..... spelen.
Werkwoord: mogen
A
mag
B
mogen

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide



De slager ..... graag een cadeau.
Werkwoord: willen
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 24 - Quiz



Jij ..... graag een cadeau.
Werkwoord: willen
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 25 - Quiz



De boeven .... niet naar de gevangenis.
Werkwoord: willen
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 26 - Quiz



Ik .... de afwas doen.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 27 - Quiz



Mijn broer .... mij helpen.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 28 - Quiz



Jij .... wel wat anders denken.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 29 - Quiz



Ik .... niet liegen.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 30 - Quiz



De mensen .... niet liegen.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 31 - Quiz

onregelmatige werkwoorden

Slide 32 - Slide

Welk werkwoord past in de zin?
Weleson ..... heel goed leren.
A
kun
B
kunnen
C
kan
D
kunt

Slide 33 - Quiz

Welk werkwoord past in de zin?
Alexander ..... de voetbal dragen.
A
mogen
B
mag
C
magt

Slide 34 - Quiz

Welk werkwoord past in de zin?
Alexander ..... de voetbal dragen.
A
mogen
B
mag
C
magt

Slide 35 - Quiz

Welk werkwoord past in de zin?
Jij .... een koekje?
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 36 - Quiz

willen
wil
wilt

Slide 37 - Drag question

Welk werkwoord past in de zin?
Mijn moeder .... wel op mij wachten?
A
zullen
B
zult
C
zal

Slide 38 - Quiz

Welk werkwoord past in de zin?
De auto .... pech?
A
hebben
B
heeft
C
heb

Slide 39 - Quiz

Werkwoord: willen

Slide 40 - Open question

Werkwoord: zullen

Slide 41 - Open question

Werkwoord: zijn

Slide 42 - Open question

Werkwoord: kunnen

Slide 43 - Open question

Welk werkwoord past n de zin?
A
heb
B
heeft
C
hebben

Slide 44 - Quiz

Welke twee werkwoorden passen onder de vlek?
zullen
kan
hebben
wil
heeft

Slide 45 - Drag question

taal
 Thema 7, week 2 - Les 9


OPGAVE 2
OPGAVE 3
10 X PLUSSEN


Slide 46 - Slide